Passé composé met avoir of être

WANNEER ETRE OF AVOIR?


Het Etre-Huis: bij al deze werkwoorden gebruik je être bij de passé composé
Vertaal al deze werkwoorden in het nederlands!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

WANNEER ETRE OF AVOIR?


Het Etre-Huis: bij al deze werkwoorden gebruik je être bij de passé composé
Vertaal al deze werkwoorden in het nederlands!

Slide 1 - Slide

Passé composé

Slide 2 - Slide

Lis le texte
On a passé une belle journée. Il a fait beau et chaud, 24 degrés! Le matin, on a fait du canoë sur la rivière. On a fait aussi un clip. Le résultat est super! Regarde notre clip sur Youtube. Moi, j'ai filmé le clip. Le soir, nous avons mangé de la pizza. Et après, j'ai fait du foot avec les filles. Nous avons gagné. Nous sommes les meilleures!

Slide 3 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les heb je de passé composé herhaald en geoefend

Slide 4 - Slide

Speelt dit verhaal zich af in het heden, verleden of de toekomst?
A
Verleden
B
Heden
C
Toekomst

Slide 5 - Quiz

Uit hoeveel delen bestaat de passé composé?
A
1
B
2

Slide 6 - Quiz

Le passé composé
Voltooid Tegenwoordige Tijd (VTT)
- Duidt op een voltooide handeling
Ik heb een appel gegeten (en daar ben ik klaar mee)

Slide 7 - Slide

Passé Composé

Onderwerp + Hulpwerkwoord + Voltooid deelwoord 

 Hulpwerkwoord: être & avoir

Slide 8 - Slide

Ik heb een ijsje gegeten.
heb > hebben = avoir

Ik ben in het water gevallen.
ben > zijn = être 

avoir & être = hulpwerkwoorden (auxiliaires)

Slide 9 - Slide

Welke vervoegingen horen bij être en welke bij avoir?
être
avoir
suis
avons
êtes
ont
sont
as
avez

Slide 10 - Drag question

Avoir
=
  hebben



Sleep de juiste vorm van avoir naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                     avons
                          ont
                             ai
                        avez
                            as
                              a

Slide 11 - Drag question

Welk hulpwerkwoord gebruik je in de passé composé voor bijna 95% van de werkwoorden?
A
être
B
avoir

Slide 12 - Quiz

Hoe maak je van het werkwoord 'rester' een voltooid deelwoord?

Slide 13 - Open question

Bij welk hulpwerkwoord moet je eventueel extra letters plaatsen achter het voltooid deelwoord?
A
être
B
avoir

Slide 14 - Quiz

Ik heb een film gekeken met mijn vader

Slide 15 - Open question

Jij hebt gedanst

Slide 16 - Open question

Passé composé
Manger
j'ai
Parler
tu as
Danser
il a
Jouer
on a
Aimer
nous avons
mangé
parlé
Dansé
joué
aimé

Slide 17 - Drag question

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je fais
Il parle
Il a parlé
Nous avons regardé
J'ai fait
Nous regardons

Slide 18 - Drag question

Passé composé - volt. dw.
Wanneer het werkwoord in de passé composé wordt vervoegd met het hulpwerkwoord être past het voltooid deelwoord zich aan het onderwerp. Kijk goed naar deze voorbeelden:
  • Il est allé au collège. Hij is naar school gegaan. 
  • Elle est allée au collège. Zij is naar school gegaan. 
  • Ils sont allés au collège. Zij zijn naar school gegaan. 
  • Elles sont allées au collège. Zij zijn naar school gegaan. 


Slide 19 - Slide

Luuk et Daisy (louer - huren) un appartement à Nice
A
sont loué
B
sont louées
C
ont loué
D
ont loués

Slide 20 - Quiz

Daisy (manger - eten) au restaurant en France
A
a mangé
B
a mangée
C
est mangé
D
est mangée

Slide 21 - Quiz

Il (finir - eindigen/voltooien) ses devoirs
A
a fino
B
a finu
C
a finé
D
a fini

Slide 22 - Quiz

Tu (faire - doen/maken) tes devoirs?
A
as fairé
B
as fait
C
as faié
D
as faite

Slide 23 - Quiz

Daisy (partir - vertrekken) en France
A
est partie
B
est parti
C
a partie
D
a parti

Slide 24 - Quiz

Elles...
(passé composé)
A
sont partie
B
sont partise
C
sont parties
D
sont partis

Slide 25 - Quiz

Lisa ___ ___ (aller) à Paris.

Slide 26 - Open question

Mettez au passé composé:
vous (aller - gaan)

Slide 27 - Open question

Pierre, jij bent uitgegaan
(sortir)

Slide 28 - Open question

Zij zijn uitgegaan (vr. meerv)
(sortir)

Slide 29 - Open question

Zinsvolgorde
  • Bevestigende zin: onderwerp + vorm avoir + voltooid deelwoord + rest van de zin
    Ex. J'ai aimé le film
  • Ontkennende zin: onderwerp + ne/n' + vorm avoir + pas + voltooid deelwoord + rest van de zin
    Ex. Je n'ai pas aimé le film

Slide 30 - Slide

Aujourd'hui, je n'ai pas fait beaucoup. Je n'ai pas joué de la guitare, je n'ai pas mangé beaucoup, je n'ai pas fait de devoirs. J'étais malade (=ziek).

Wat is de zinsvolgorde bij de ontkenning?
Sleep de elementen naar de goede plek

Onderwerp    +                 +                               

 +                        +                           + rest van de zin  
Pas
Ne/n'
Vorm van avoir
Voltooid deelwoord

Slide 31 - Drag question

Maak een zin met een passé composé. Je hebt niet alle woorden nodig.
mon
a
un
gâteau
copain
préparé

Slide 32 - Drag question

Maak een zin met een passé composé
ma
a
un
film
mère
regardé

Slide 33 - Drag question

Maak een zin met een passé composé.
mon
père
a
une
chanson
chanté

Slide 34 - Drag question

Slide 35 - Slide

Uitzonderingen
ik ben geweest  - j'ai été 
(ik heb geweest -  denk aan het Engels  I have been ) 
ik ben geslaagd -  j'ai réussi
ik ben begonnen - j'ai commencé (ik heb begonnen) 

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide