Week v23 - Naamwoordelijk gezegde en voorzetselvoorwerp

Deze les:
- uitleg over ng & wg 
- uitleg over het voorzetselvoorwerp

Aan het einde van de les...
kan je ng, wg en vzv in de zin vinden! 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Deze les:
- uitleg over ng & wg 
- uitleg over het voorzetselvoorwerp

Aan het einde van de les...
kan je ng, wg en vzv in de zin vinden! 

Slide 1 - Slide

Wat zoek je als eerste op in een zin?
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
zinsdelen

Slide 2 - Quiz

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Renzo schrijft graag elke dag een gedicht voor Nina.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 3 - Quiz

Opa geeft zijn laatste gebakje weg.
opa =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 4 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Quiz

Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.
gisteren =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quiz

Mijn zus is vervelend.
Deze zin heeft een ...
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft één gezegde. Dit is óf een werkwoordelijk, óf een naamwoordelijk gezegde. 

Heeft een zin een naamwoordelijk gezegde, dan heeft deze zin géén werkwoordelijk gezegde en ook geen lijdend voorwerp.

Heeft de zin géén ng? Dan heeft de zin een wg!

Slide 8 - Slide

Ng of wg? 

werkwoordelijk gezegde = wat iets of iemand doet


naamwoordelijk gezegde = wat iets of iemand is

Slide 9 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het ng bestaat uit:
  • Koppelwerkwoord + eventuele andere werkwoorden + dat wat over het onderwerp gezegd wordt.

Koppelwerkwoorden
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het ng bestaat dus uit:
  • Koppelwerkwoord en eventuele andere ww's  
       (= werkwoordelijk deel)
  • Dat wat over het onderwerp gezegd wordt (een bijv. naamwoord of een zelfst. naamwoord)
       (= naamwoordelijk deel)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

1. Elias wordt waarschijnlijk een snelle sprinter.

Slide 13 - Open question

1. In de toekomst zou ik best een beroemd muzikant willen worden.
Noteer het naamwoordelijk gezegde.

Slide 14 - Open question

Voorzetselvoorwerp
Ik wacht op de bus
Jullie verlangen naar de vakantie
Ik ga akkoord met jullie voorstel

Slide 15 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Vaste combinatie tussen voorzetsel en werkwoord of bijvoeglijk naamwoord

Figuurlijke betekenis

Je kunt het voorzetsel niet weglaten

Slide 16 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Ik wacht op de bus - wachten op

Ik houd graag rekening met mijn leerlingen - rekening houden met



Slide 17 - Slide

Zoek het vzv:
Nederland wordt overladen met coronanieuws.

Slide 18 - Open question

Zoek het vzv:
Wie is er niet nieuwsgierig naar de sleutel tot succes?

Slide 19 - Open question