2H1 woensdag 22 februari 2023

Welkom!
Welkom 2H1
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Welkom 2H1

Slide 1 - Slide

Programma van de les 2H1
woensdag 22 februari 2023


Programma:

  • Aftrap
  • Aanwezigheid
  • Proeftoets bespreken
  • Afsluiting
Doel van de les:
Ik ben voorbereid op de toets Taalverzorging van donderdag


Slide 2 - Slide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 3 - Slide

Afspraken
  1. Lesboek, schrift en leesboek altijd mee
  2. Stilte tijdens instructie en vragen
  3. Rustige leeromgeving
  4. Afspraak niet nakomen = sanctie

Slide 4 - Slide

Vragen proeftoets

Slide 5 - Slide

1. zoek de persoonsvorm (pv)
Verander de tijd of getal
Maak zin vragend
2. zet een streepje tussen de zinsdelen
let op: voor de persoonsvorm past maar 1 zinsdeel
3. zoek het onderwerp (ow)
wie of wat + pv
4. zoek het gezegde 
kijk naar alle ww in de zin
5. zoek het lijd. voorw. (lv)
wie of wat + pv + ow
6. zoek het meew. vw. (mv)
aan wie + pv + ow + lv
Het stappenplan
7. zoek de bijw. bep. en evt. voorzetselvoorwerp
waar? wanneer? waarom? waardoor? waarheen? hoe?

Slide 6 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft één gezegde. Dit is óf een werkwoordelijk, óf een naamwoordelijk gezegde. 

Heeft een zin een naamwoordelijk gezegde, dan heeft deze zin géén werkwoordelijk gezegde en ook geen lijdend voorwerp.

Heeft de zin géén ng? Dan heeft de zin een wg!

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het ng bestaat uit:
  • Koppelwerkwoord + eventuele andere werkwoorden + dat wat over het onderwerp gezegd wordt.

Koppelwerkwoorden  ZWABBELS
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het ng bestaat dus uit:
  • Koppelwerkwoord en eventuele andere ww's  
       (= werkwoordelijk deel)
  • Dat wat over het onderwerp gezegd wordt (een bijv. naamwoord of een zelfst. naamwoord)
       (= naamwoordelijk deel)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Het voorzetselvoorwerp en lijdend voorwerp lijken erg op elkaar. Bij beide zinsdelen wordt iets gedaan met het zinsdeel.
Grote verschil is dat voorzetselvoorwerp ALTIJD begint met een voorzetsel en het lijdend voorwerp NOOIT

Slide 11 - Slide

Het voorzetsel in het voorzetselvoorwerp is een vast voorzetsel.
Het voorzetsel en werkwoord vormen een geheel. Je kan het voorzetsel niet veranderen zonder de betekenis te veranderen.
Ik ben trots op mijn zus.
Sam luistert naar verschillende soorten muziek.
De leerlingen wachten op de trein.

Slide 12 - Slide

Het voorzetsel is vaak figuurlijk gebruikt.
Ik wacht op de trein.
Je wacht niet letterlijk op de trein.

Ik ben trots op je goede cijfer.
Je kan niet letterlijk op trots staan of zitten of iets dergelijks.


Slide 13 - Slide

samengevat
  • Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel
  • Dat voorzetsel hoort vast bij het zelfstandig werkwoord in de zin.
  • Het voorzetsel is vaak figuurlijk gebruikt. 

Slide 14 - Slide

Einde les

Slide 15 - Slide