Quiz Engels 2 Paul Abma

What's your name?
1 / 27
next
Slide 1: Open question
MentorlesVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

What's your name?

Slide 1 - Open question

ENGELS
Familie en Vrienden 2

gemaakt door supermeester Paul Abma

Slide 2 - Slide

How old are you?

Slide 3 - Open question

Ik ben een jongen.
A
I am a girl.
B
I am a boy.
C
I am a man.
D
I am the rock.

Slide 4 - Quiz

Ik ben bijna 20 jaar oud.
A
I am twenty years old.
B
I am twentie years old.
C
I am almost twenty years old.
D
I am almost twentie years old.

Slide 5 - Quiz

Ik ben een leuk meisje.
A
I am a bitch.
B
I am a girl.
C
I am a stupid girl.
D
I am a lovely girl.

Slide 6 - Quiz

Our school is in
A
Ede
B
Veenendaal
C
Gelderland
D
Wageningen

Slide 7 - Quiz

Later I want to become

Slide 8 - Open question

Kan ik u helpen?
A
Ken I help jou?
B
Can I help jou?
C
Can I helb you?
D
Can I help you?

Slide 9 - Quiz

18 in het Engels is ...
A
eighteen
B
eightteen
C
18
D
81

Slide 10 - Quiz

mijn in het Engels is
A
mijn
B
my
C
myne

Slide 11 - Quiz

vader in het Engels is
A
father
B
fahter
C
daddy
D
dad

Slide 12 - Quiz

moeder in het Engels is
A
mom
B
mother
C
modder
D
je moeder

Slide 13 - Quiz

broer in het Engels is
A
brossur
B
brother

Slide 14 - Quiz

zus in het Engels is
A
sisstur
B
sistur
C
sister

Slide 15 - Quiz

opa in het Engels is
A
grandfater
B
grandfather
C
grandpa
D
opa

Slide 16 - Quiz

oma in het Engels is
A
uncle
B
aunt
C
cousin
D
grandmother

Slide 17 - Quiz

oom in het Engels is
A
uncle
B
aunt
C
cousin
D
uncel

Slide 18 - Quiz

tante in het Engels is
A
tant
B
tand
C
aunt
D
tente

Slide 19 - Quiz

neef in het Engels is
A
cousin
B
coussin
C
nephew
D
neeffie

Slide 20 - Quiz

vriend in het Engels is
A
vriend
B
frent
C
frend
D
friend

Slide 21 - Quiz

veel ouder in het Engels is
A
muts older
B
much oolder
C
much older
D
muts oolder

Slide 22 - Quiz

leeftijd in het Engels is
A
old
B
age
C
young
D
livetime

Slide 23 - Quiz

jonger in het Engels is
A
boy
B
young
C
younger
D
boys

Slide 24 - Quiz

dit in het Engels is
A
tsis
B
this
C
tihs
D
these

Slide 25 - Quiz

hij en zij in het Engels is
A
he and she
B
she and he
C
they
D
hie en shie

Slide 26 - Quiz

vraag in het Engels is
A
kwestjun
B
questoin
C
questin
D
question

Slide 27 - Quiz