Woordsoorten 6

Woordsoorten 6
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Woordsoorten 6

Slide 1 - Slide

Programma
  • Welkom
  • Lezen
  • Herhaling woordsoorten 5
  • Huiswerk nakijken
  • Woordsoorten 6
  • Opdracht samen maken
  • Zelfstandig werken en nakijken
  • Afsluiting 

Slide 2 - Slide

Lezen

Slide 3 - Slide

Herhaling woordsoorten 5
Welke lidwoorden zijn er?
  • de
  • het 
  • een 

Slide 4 - Slide

Herhaling woordsoorten 5
Zelfstandig naamwoorden zijn?
  • mensen
  • dieren
  • dingen
  • namen

Slide 5 - Slide

Herhaling woordsoorten 5
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over?
  • een zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Slide

Herhaling woordsoorten 5
Wat zijn de kenmerken van een werkwoord?
  • geeft aan wat er in de zin gebeurt.
  • kan je in een andere vorm zetten (personen, meervoud)
  • kan de tijd van de zin aangeven

Slide 7 - Slide

Huiswerk nakijken
1 a zelfstandig naamwoord
b onbepaald lidwoord
 c bijvoeglijk naamwoord
 d bepaald lidwoord
 e zelfstandig naamwoord
 f bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Slide

Huiswerk nakijken

3 a bijvoeglijk naamwoord
b lidwoord
 c zelfstandig naamwoord
 d bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord
 e bijvoeglijk naamwoord
 f lidwoord
 g zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord
 h zelfstandig naamwoord
 i bijvoeglijk naamwoord
 j zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Slide

Huiswerk nakijken
4 a lidwoord: een
zelfstandig naamwoord: man, Lelystad, container, politie
bijvoeglijk naamwoord: ondergrondse
b lidwoord: de
zelfstandig naamwoord: portemonnee, container
bijvoeglijk naamwoord: nieuwe
 c lidwoord: een, de
zelfstandig naamwoord: omstander, agenten, afvalcontainer
bijvoeglijk naamwoord: attente
 d lidwoord: de
zelfstandig naamwoord: maling

Slide 10 - Slide

Huiswerk nakijken
 d lidwoord: de
zelfstandig naamwoord: maling
e lidwoord: de
zelfstandig naamwoord: politie, Instagram
 f lidwoord: het, de
zelfstandig naamwoord: hulp, slachtoffer, container, Omroep Flevoland
bijvoeglijk naamwoord: ondergrondse
 g lidwoord: de
zelfstandig naamwoord: portemonnee, politie
bijvoeglijk naamwoord: verloren

Slide 11 - Slide

Huiswerk nakijken
5 a bijvoeglijk naamwoord: hard geeft extra informatie over De appel.
b zelfstandig naamwoord: er staat een lidwoord bij hart.
 c zelfstandig naamwoord: er staat een lidwoord bij kook.
 d bijvoeglijk naamwoord: gekookt geeft extra informatie over de eieren.

Slide 12 - Slide

Huiswerk nakijken
6 a Het is hier geen lidwoord, omdat het niet bij een zelfstandig naamwoord staat.
b Bijvoorbeeld: Regent het nou alweer?

Slide 13 - Slide

Huiswerk nakijken
7 A waar
B onwaar
 C onwaar
 D waar
 E onwaar
 F waar

Slide 14 - Slide

Huiswerk nakijken
8 a onvoltooid verleden toekomende tijd
b voltooid tegenwoordige tijd
 c onvoltooid verleden tijd
 d onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
 e onvoltooid tegenwoordige tijd
 f voltooid tegenwoordige tijd
 g voltooid verleden toekomende tijd
 h onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd

Slide 15 - Slide

Huiswerk nakijken
9 Bijvoorbeeld: zing, zingt, zingen, zing!, zong, zongen, hebben gezongen, hadden gezongen, zullen
zingen, zouden hebben gezongen

Slide 16 - Slide

Opdracht 13
Voor veel Chinezen is de maat vol: weg met het lawaai van de dansende oma's.
  • zelfstandig naamwoord: Chinezen, maat, lawaai, oma’s
  • lidwoord: de, het
  • bijvoeglijk naamwoord: vol, dansende

Slide 17 - Slide

Opdracht 13
Elke ochtend en avond komen oudere vrouwen bij elkaar.
  • zelfstandig naamwoord: ochtend, avond, vrouwen
  • bijvoeglijk naamwoord: oudere
  • werkwoord: komen (bij elkaar)

Slide 18 - Slide

Opdracht 13
Al dansend nemen ze pleinen en parken in heel China in.
  •  zelfstandig naamwoord: pleinen, parken, China
  • werkwoord: dansend, nemen in

Slide 19 - Slide

Opdracht 13
Het is gezellig, het is goedkoper en het doet ze denken aan vroeger.
  •  bijvoeglijk naamwoord: gezellig, goedkoop
  • werkwoord: doet denken

Slide 20 - Slide

Woordsoorten 6
Voorzetsel en bijwoord

Slide 21 - Slide

Voorzetsel
Voorzetsels: voorzetsels kunnen een tijd, plaats of reden aangeven.



Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Bijwoord

Geeft extra informatie:


over een werkwoord

- een ander bijwoord

- over een bijvoeglijk naamwoord

- de plaats

- de tijd

Slide 24 - Slide

Bijwoord

Hij loopt snel.

Het bijwoord is snel -> het zegt iets over het werkwoord lopen.

(Hoe loopt hij?)

Slide 25 - Slide

Bijwoord

Hij loopt heel snel.

het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord snel. (Hoe snel loopt  hij?)


Het is een ontzettend mooi huis!

Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over

het bijvoeglijk naamwoord mooi

Slide 26 - Slide

Bijwoord

's Morgens ga ik altijd naar de wc.

bijwoord is 's Morgens -> het zegt iets over de tijd

(wanneer)


Hier heb ik het gevonden!

Het bijwoord is hier -> het zegt iets over de plaats.

(waar?)

Slide 27 - Slide

Opdrachten
Woordsoorten 6

Samen maken: 7 en 12

Zelf maken: 5, 6, 9, 11, 14
timer
20:00

Slide 28 - Slide