Thema 1 herhalen

A1: thema 1 "Hallo"
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

A1: thema 1 "Hallo"

Slide 1 - Slide

Maak aantekeningen 

Je gaat een video bekijken. 
Hoe heten de personen? Waar komen zij vandaan?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Hoe heet de docent?

Wat is zijn naam?
A
Daan
B
Kim
C
Koen
D
Guus

Slide 4 - Quiz

Er komt een cursist binnen.
Zij is een vrouw.
Wat is haar naam?
A
Kim
B
Anne
C
Sarah
D
Kian

Slide 5 - Quiz

Waar komt Kim vandaan?
A
Nederland
B
Frankrijk
C
Spanje
D
Engeland

Slide 6 - Quiz

Er komt nog een cursist binnen. Hij is een man.
Wat is zijn naam?
A
Koen
B
Tom
C
Daan
D
Ricardo

Slide 7 - Quiz

Waar komt Daan vandaan?
A
Spanje
B
Duitsland
C
Engeland
D
België

Slide 8 - Quiz



Schrijf het woord op:
Welk woord hoor je?
timer
0:30

Slide 9 - Open question

Groeten in het Nederlands

Slide 10 - Mind map

Lange klank
bed
Korte klank
put
stuur
pet
vuur

Slide 11 - Drag question

Zeg de woorden hardop
1. pot            2. poot
3. grot         4. groot
5. zon          6. zoon
6. kop          7. koop
7. ben          8. been
9. mes         9. mees

Slide 12 - Slide

jij
ik
wij
jullie
zij

Slide 13 - Drag question


Klanken: ie, oe, ei of ij
A
ie
B
oe
C
ei of ij

Slide 14 - Quiz


A
oe
B
ie
C
ei of ij
D

Slide 15 - Quiz


A
ie
B
oe
C
ei of ij

Slide 16 - Quiz


A
ie
B
oe
C
ei of ij

Slide 17 - Quiz


A
ie
B
oe
C
ei of ij

Slide 18 - Quiz


A
ie
B
oe
C
ei of ij

Slide 19 - Quiz

Wat zie je? Schrijf de woorden op.

Slide 20 - Open question

Hoe gaat het?
Hoe gaat het?
Hoe gaat het met je?

Wat zeg je terug? 

Slide 21 - Slide

Hoe gaat het?
Hoe gaat het met je?
Je reageert op jouw docent. Kijk naar de foto.






Slide 22 - Slide



Schrijf het woord op:
Wat hoor je?

Slide 23 - Open question



Schrijf de zin op:
Wat hoor je?

Slide 24 - Open question

timer
1:00
Familie

Slide 25 - Mind map

Slide 26 - Video

Familie of gezin?

Opa en oma
A
Familie
B
Gezin

Slide 27 - Quiz

Wenkbrauw
Wenkbrouw
Trauwen
Trouwen
Touw
Tauw
Outo
Auto
GOED
FOUT

Slide 28 - Drag question

Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn
Ik
ben
Ik ben Ali.
jij/ je
bent
ben jij/ je?
Jij bent Kees.
u
bent
U bent mevrouw Jansen.
hij/ zij/ ze
het
is
Hij is vader. Zij is moeder. 
Het is goed.
wij/ we
zijn
We zijn te laat.
jullie
zijn
Jullie zijn de cursisten.
zij/ ze
zijn
Zij zijn opa en oma. 

Slide 29 - Slide

Hij ...... mijn broer.
A
is
B
ben
C
bent

Slide 30 - Quiz

Jullie ...... broer en zus.
A
is
B
ben
C
bent
D
zijn

Slide 31 - Quiz

U ..... mijn oma.
A
is
B
ben
C
bent
D
zijn

Slide 32 - Quiz

........ ben jij?
A
Wat
B
Wie
C
Waar

Slide 33 - Quiz

.... hoor je?
A
Wie
B
Wat
C
Waar

Slide 34 - Quiz

...... woon jij?
A
Wie
B
Wat
C
Waar

Slide 35 - Quiz

Ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben
ik
heb
Ik heb een auto.
jij/ je
hebt
heb jij/ je?
Jij hebt een auto. 
Heb jij een auto?
u
hebt
heeft
U hebt een auto.
U heeft een auto.
hij
zij/ ze
heeft
Hij heeft een auto.
Zij heeft een auto.
wij/ we
hebben
Wij hebben een auto.
jullie
hebben
Jullie hebben een auto.
zij/ ze
hebben
Zij hebben een auto. 

Slide 36 - Slide

Goed of fout?

Ik heeft een zus.
A
Goed
B
Fout

Slide 37 - Quiz

Goed of fout?

U heeft 6 kleinkinderen.
A
Goed
B
Fout

Slide 38 - Quiz

Fadi .......... een fiets.
A
heeft
B
hebt
C
hebben

Slide 39 - Quiz

Hebben of zijn?

Mijn moeder ...... klein.
A
heeft
B
is

Slide 40 - Quiz

Hebben of zijn?

Mijn kinderen ...... groot.
A
hebben
B
zijn

Slide 41 - Quiz

Hebben of zijn?

.......... u kinderen?
A
Hebt
B
Heeft
C
Bent

Slide 42 - Quiz