Vul in: wie of waar plus het juiste voorzetsel.
De klant .......... je vanochtend je kaartje hebt gegeven, heeft zojuist gebeld.
De clubleden hebben zelf een huis-aan-huisactie georganiseerd, ................ ze een bedrag van 8.000 euro hebben opgehaald.
Mevrouw Kievits, de boekhouder ........................ ik je eerder mailde, krijgt de kwartaalaangifte niet op tijd klaar.
Is de opmaak van je verslag iets ................. je je druk moet maken?