1. 'Hun' is nooit onderwerp van de zin. Dit is altijd 'zij'.
2. 'Hen' gebruik je als er een voorzetsel voor staat.
3. 'Hun' gebruik je als er geen voorzetsel voor staat, maar je er wel een voorzetsel voor kunt denken.
4. 'Hun' gebruik je als het om 'bezit' gaat.
5.'Hen' gebruik je als er geen voorzetsel voor staat en je er ook geen voorzetsel voor kunt zetten.