Dag 2 - Thema 10

Woorden
Thema 10:  Regels en Straf - DAG 2
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woorden
Thema 10:  Regels en Straf - DAG 2

Slide 1 - Slide

Woorden van vandaag
  1. de betekenis
  2. de boete
  3. controleren
  4. daar
  5. denken
  6. dus

Slide 2 - Slide

de betekenis (znw)
  • wat iemand met iets bedoelt 
  • de betekenis - de betekenissen

  • Zin: De betekenis van dit woord is duidelijk.
  • Zin: Ik zoek de betekenis van een moeilijk woord in het woordenboek op.
  • Zin: Wat is de betekenis van deze kleuren?
7

Slide 3 - Slide

de boete (znw)
  • een straf die je moet betalen 
  • de boete - de boetes

  • Zin: Ik moet een boete betalen, omdat ik geen licht op mijn fiets heb.
  • Zin: Een boete betalen is niet leuk.
8

Slide 4 - Slide

controleren (ww)


  • kijken of iets goed is 
  • checken, nakijken
  • TT - ik controleer,
    jij controleert,  wij controleren
  • VT - ik controleerde, wij controleerden
  • VTD - ik heb gecontroleerd

  • Zin: De docent controleert de toets.
  • Zin: De politie moet alle auto's controleren.
9

Slide 5 - Slide

daar
  • op die plaats
  • daar <--> hier
  • daar - verder weg
  • hier - dichterbij

  • Zin: De jongen zit daar.
  • Zin: Daar loopt een kat.  
10

Slide 6 - Slide

denken (ww)
(nadenken)
  • je hersens gebruiken

  • TT - ik denk, jij denkt,
     wij denken
  • VT - ik dacht, wij dachten
  • VTD - ik heb gedacht

  • Zin: Hij denkt altijd goed na.
  • Zin: Ik moet aan mijn oma denken.
11

Slide 7 - Slide

dus (voegwoord)
  • geeft logisch vervolg aan

  • Zin: Het is koud buiten, dus ik trek een jas aan. 
  • Zin: Ik heb de lees- en luistertoets goedgemaakt (niveau A2), dus ik mag naar de 3e klas.
12

Slide 8 - Slide

De docent legt ... van het woord uit.
7
A
de betekenis
B
het probleem
C
de boete
D
het idee

Slide 9 - Quiz

Wat bedoelen wij met het woord
'de boete'?
8
A
een uitnodiging
B
een straf die je moet betalen
C
geen straf
D
iets doen wat niet mag

Slide 10 - Quiz


De ... schrijft een ... voor te hard rijden.
8 + 37


A
buurman - probleem
B
auto - boete
C
hand - peper
D
politie - boete

Slide 11 - Quiz

De docent gaat ons werk ... als het af is.
9
A
maken
B
controleren
C
regelen
D
goedmaken

Slide 12 - Quiz

Wat bedoelen wij met het woord 'daar'?
10
A
praten over iets
B
hier
C
op die plaats
D
raar

Slide 13 - Quiz

Maak een zin met het woord
'daar'.
10

Slide 14 - Open question

Waar wordt het woord 'denken' goed gebruikt?
11
A
Ik denk aan mijn moeder.
B
Hij denk goed na over de woorden.
C
Zij denkt altijd dat ze het beter weet.
D
De jongens denkt dat het morgen mooi weer is.

Slide 15 - Quiz


Wat doet de man?
11
A
Hij zingt.
B
Hij slaapt.
C
Hij denkt.
D
Hij dekt.

Slide 16 - Quiz

Welk woord past in de zin?
Ik ben moe, ....ik ga naar bed.
12
A
daar
B
maar
C
omdat
D
dus

Slide 17 - Quiz