This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 100 min
Items in this lesson
Oefenvragen
Zintuigen en zenuwen
Succes!
Slide 1 - Slide
Wat is een prikkel?
Slide 2 - Open question
Wat is een adequate prikkel?
A
De prikkel waar een zintuig niet op reageert
B
Een prikkel die steeds maar doorgaat.
C
De minimale sterkte van een prikkel
D
De prikkel waar een zintuig op reageert
Slide 3 - Quiz
Wat is een impuls?
Slide 4 - Open question
Na verloop van tijd hoort iemand de klok niet meer tikken. Wat is er met de drempelwaarde gebeurt? Wat is de biologische term voor dit verschijnsel?
A
De drempelwaarde is lager komen te liggen. Dit heet een adequate prikkel.
B
De drempelwaarde is hoger komen te liggen. Dit heet een adequate prikkel.
C
De drempelwaarde is lager komen te liggen. Dit heet gewenning.
D
De drempelwaarde is hoger komen te liggen. Dit heet gewenning.
Slide 5 - Quiz
Je vult de afwasteil met heet water. Wanneer je je handen in het water stopt, voelt het water erg heet aan. Maar als je een paar minuten bezig bent, valt het met de warmte wel mee.
Hoe heet het verschijnsel waardoor het water niet meer zo heet aanvoelt als je handen een tijdje in het water zitten.
A
Motivatie
B
Gewenning
C
Adequate prikkel
D
Drempelwaarde
Slide 6 - Quiz
Wat wordt aangewezen met onderdeel 9?
Slide 7 - Open question
Wat wordt aangewezen met onderdeel 13?
Slide 8 - Open question
Wat wordt aangewezen met onderdeel 3?
Slide 9 - Open question
Wat is de functie van onderdeel 5?
A
Het oog beschermen
B
Het oog voorzien van voedingsstoffen en zuurstof
C
Prikkels opvangen en daar impulsen van maken
D
Impulsen naar de hersenen vervoeren
Slide 10 - Quiz
Sleep de tekst bij A t/m F naar de juiste kant (1 of 2)
Veraf kijken
Dichtbij kijken
Platte lens
Bolle lens
Slappe lensbandjes
Strakke lensbandjes
Samengetrokken accommodatiespier
Ontspannen accommodatiespier
Slide 11 - Drag question
Het oog kan de lens niet vlakker krijgen, dus de persoon ziet een voorwerp ver weg niet scherp. Hoe noemen we dit?
A
Een lui oog
B
Een dik oog
C
Een bijziend oog
D
Een verziend oog
Slide 12 - Quiz
In tegenstelling van wat vaak wordt gedacht komt een stier niet af op een rode lap, maar juist op de beweging van de lap. Stieren (en koeien) zijn namelijk kleurenblind. Hoe kun je dat in het oog zien?
Gehoorgang, trommelvlies, trommelholte en gehoorbeentjes
Slide 17 - Quiz
A
Gehoorbeentjes
B
Slakkenhuis
C
Trommelvlies
D
Buis van Eustachius
Slide 18 - Quiz
Welke 4 zintuigen liggen er in de huid?
Slide 19 - Open question
Je loopt naar buiten en krijgt het koud. Wat gebeurt er met je huid? De bloedvaatjes worden
A
Ze worden wijder
B
Ze worden nauwer
C
Er gebreurt niks
D
Het worden er meer
Slide 20 - Quiz
Welk nummer geeft aan waar de reukzintuigen liggen? En bij welk nummer liggen de smaakzintuigen?
A
Reukzintuig=2
Smaakzintuig=3
B
Reukzintuig=4
Smaakzintuig=5
C
Reukzintuig=2
Smaakzintuig=5
D
Reukzintuig=4
Smaakzintuig=3
Slide 21 - Quiz
Twee uitspraken: Uitspraak 1: “Als je je neus dichthoudt komt de geur niet langs je reukzintuig.” Uitspraak 2: “Bij het proeven van bitter lemon reageren andere smaakzintuigcellen dan bij suikerwater Welke uitspraak is waar?
A
Uitspraak 1
B
Uitspraak 2
C
Beide zijn waar
D
Geen van beide is waar
Slide 22 - Quiz
Al een aantal dagen is het buiten vrij koud. Er ligt ijs op de vijver en het heeft gesneeuwd. Esmee heeft een dikke trui aangedaan om te voorkomen dat zij het koud krijgt. Als Esmee aankomt op school krijgt ze meteen een sneeuwbal in haar gezicht! Na een sneeuwballengevecht gaan Esmee en haar vriendinnen snel wat drinken; ze hebben dorst gekregen! Wat is de inwendige prikkel in dit verhaal?
Slide 23 - Open question
Al een aantal dagen is het buiten vrij koud. Er ligt ijs op de vijver en het heeft gesneeuwd. Esmee heeft een dikke trui aangedaan om te voorkomen dat zij het koud krijgt. Als Esmee aankomt op school krijgt ze meteen een sneeuwbal in haar gezicht! Na een sneeuwballengevecht gaan Esmee en haar vriendinnen snel wat dringen; ze hebben dorst gekregen! Wat is de uitwendige prikkel in dit verhaal?
Slide 24 - Open question
Van welk type zenuwcellen bevinden zich uitlopers in een gemengde zenuw
A
Van bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcellen
B
Van bewegingszenuwcellen en van schakelcellen
C
Van gevoelszenuwcellen en van schakelcellen
D
Alleen van gemengde zenuwcellen
Slide 25 - Quiz
De met rabiës besmette hond beet één van de kinderen in een arm. Het virus kwam in een armspier terecht en verplaatste zich via uitlopers in een gemengde zenuw naar het centraal zenuwstelsel. Waar in het centraal zenuwstelsel komt het virus dan als eerste terecht?
A
Grote hersenen
B
Hersenstam
C
Gevoelszenuw
D
Ruggenmerg
Slide 26 - Quiz
Het braakcentrum ligt in de hersenen en stuurt impulsen naar spieren in de maagwand waardoor deze spieren zich samentrekken. Hierdoor ga je overgeven. Welk type zenuwcellen geeft impulsen af aan de spieren in de maagwand?
A
Bewegingszenuwcellen
B
Gevoelszenuwcellen
C
Schakelcellen
Slide 27 - Quiz
Welke typen zenuwcellen zie je in de afbeelding hieronder?
bewegingszenuwcel
gevoelszenuwcel
schakelzenuwcel
Slide 28 - Drag question
Je kunt een geheugenspoor in je hersenen versterken door informatie vaak te herhalen.
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quiz
Bewegingszenuwcellen geven impulsen door aan spieren.
A
juist
B
onjuist
Slide 30 - Quiz
Een gezond persoon doet de Ice Bucket Challenge en gooit een emmer ijswater over zijn hoofd. Hij wordt zich bewust van de kou. In welk deel van de hersenen gebeurt dit?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
Slide 31 - Quiz
De grote hersenen hebben als taak....
A
bewegingen te coördineren
B
bewust wording van impulsen
C
regelen van lichaamtemperatuur
D
reflexen te verwerken
Slide 32 - Quiz
De uitlopers van gevoelszenuwcellen geleiden impulsen van het ruggenmerg naar de spier.
A
juist
B
onjuist
Slide 33 - Quiz
Via welke route gaat een prikkel naar de hersenen?
A
prikkel -> impuls -> zenuw -> hersenen
B
prikkel -> zintuig -> impuls -> zenuw -> hersenen
C
prikkel -> zenuw -> impuls -> hersenen
D
prikkel -> zintuig -> zenuw -> impuls -> hersenen
Slide 34 - Quiz
schakelzenuwcel
cellichaam
gemengde zenuw
bewegingszenuw
Slide 35 - Drag question
De hersenen bestaan uit...
A
Grote hersenen, kleine hersenen en ruggenmerg
B
Grote hersenen, hersenstam en ruggenmerg
C
Kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg
D
Groter hersenen, kleine hersenen en hersenstam
Slide 36 - Quiz
Welk deel van de hersenen zorgt voor het coördineren van bewegingen?
A
Kleine hersenen
B
Grote hersenen
C
hersenstam
D
hypofyse
Slide 37 - Quiz
Welk onderdeel van de hersenen is een verlengde van het ruggenmerg?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
D
Bewegingscentrum
Slide 38 - Quiz
Als je veel alcohol drinkt, wordt je coördinatie minder. Op welk deel van je hersenen heeft alcohol blijkbaar vooral invloed? A. grote hersenen / B. kleine hersenen C. hersenstam / D. hersenschors
A
grote hersenen
B
kleine hersenen
C
hersenstam
D
hersenschors
Slide 39 - Quiz
Welke hersenen ontvangen en verwerken impulsen?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
Slide 40 - Quiz
Welk onderdeel van de hersenen is een verlengde van het ruggenmerg?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
D
Bewegingscentrum
Slide 41 - Quiz
Iemand met de ziekte van Huntington maakt vaak ongewilde bewegingen en kan zijn bewegingen niet goed coördineren. Welk deel van de hersenen werkt bij iemand met deze aandoening niet goed meer?
A
Grote hersenen
B
Hersenstam
C
Kleine hersenen
D
Hiervoor is er te weinig informatie
Slide 42 - Quiz
Welk van onderstaande delen hoort of horen bij het centrale zenuwstelsel?
A
Bewegingszenuwcellen
B
Gevoelszenuwcellen
C
Ruggenmerg
D
Zintuigcellen
Slide 43 - Quiz
Bij sommige kermisattracties kan je flink duizelig worden wanneer je er uit stapt. Hoe komt dat?
A
De buis van Eustachius kan geen impulsen meer aan de hersenen doorgeven
B
De hersenen kunnen impulsen van het evenwichtsorgaan niet goed meer verwerken
C
De hersenen kunnen de impiulsen van de ogen niet goed verwerken
D
Het slakkenhuis is gevoelig voor de bewegingen van de kermisattractie
Slide 44 - Quiz
Abdul loopt graag op blote voeten buiten. Op een ochtend trapt hij in een stukje glas. In een reflex trekt hij zijn voet weg. Hij voelt de pijn. Zet de zinnen op de juiste volgorde
1
2
3
4
5
6
7
De bewegingszenuwcellen geleiden impulsen naar de spieren.
De impulsen gaan over op schakelcellen.
De impulsen gaan over van de schakelcellen naar de bewegingszenuwcellen.
De impulsen gaan via gevoelszenuwcellen naar het ruggenmerg.
De spieren trekken samen en de voet gaat omhoog
Er gaan impulsen naar de hersenen waardoor bewustwording optreedt.
Het stappen in het glas veroorzaakt impulsen in zintuigcellen in de voet.
Slide 45 - Drag question
Bekijk de afbeelding Is dit een bewuste reactie of een reflex?
A
Bewuste reactie
B
Reflex
Slide 46 - Quiz
Kun je een reflex tegenhouden
A
Ja
B
Nee
Slide 47 - Quiz
Een reflex is ter bescherming.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 48 - Quiz
Wanneer word je je bewust van een reflex?
A
Voor je reactie
B
Na je reactie
Slide 49 - Quiz
Kan een terugtrek-reflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen R zijn uitgeschakeld? En als in de grote hersenen de bewegingscentra zijn uitgeschakeld?
A
Ja Ja
B
Ja Nee
C
Nee Ja
D
Nee Nee
Slide 50 - Quiz
Hoe noemen we het samentrekken van de spieren in de iris bij een verandering in licht?
A
Pupilreflex
B
Pupil spasme
C
Het goede antwoord staat hier niet tussen
D
Pupil verwijding
Slide 51 - Quiz
Welke cellen zitten voornamelijk in het centrale zenuwstelsel?
A
Schakelzenuwcellen
B
Gevoelszenuwcellen
C
Bewegingszenuwcellen
D
Gemengde zenuwcellen
Slide 52 - Quiz
In de context staat: ‘In een vlaag van paniek beet hij in het beest.’ Is het bijten een bewuste reactie of een reflex?
Slide 53 - Open question
Wat is de functie van hormonen?
A
Hormonen verwerken de impulsen die afkomstig zijn van spiercellen
B
Hormonen zorgen voor het voedsel van het hormoonstelsel
C
Hormonen zorgen voor snelle reacties op prikkels
D
Hormonen regelen de werking van weefsels en organen die er gevoelig voor zijn.
Slide 54 - Quiz
Hormoonklieren kun je onderscheiden van de andere klieren in het lichaam.