Dag 4 (vr)

Ruzie
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ruzie

Slide 1 - Slide

los
  • apart
  • niet aan elkaar vast
  • los <--> vast
  •  zin: Soms draag ik mijn haar los, soms in een staart.
18

Slide 2 - Slide

meedoen
  • samen met anderen iets doen
  • werkwoord
  • ik doe mee - wij doen mee 
  • zin: We doen een spelletje, wil je meedoen?
19

Slide 3 - Slide

meer
  • 1) hoeveel? 
  • meer <---> minder
  • zin: Er zitten meer meisjes dan jongens in de klas.
  • 2) niet meer = het is op / het is weg
  • zin: We hebben geen brood meer, ik loop even naar de supermarkt. 
20

Slide 4 - Slide

de mond
  • de mond - de monden
  • je mond houden = niet praten
  • een grote mond hebben = brutaal zijn
  • zin: Houd even je mond, ik ben aan het praten. 
21

Slide 5 - Slide

naar
  • 1) beweging 
  • voorzetsel (op, in, onder, achter etc)
  • zin: We gaan naar Amsterdam.
  • zin: Hij luistert naar muziek. 
  • 2) erg vervelend
  • zin: Ik heb ruzie met mijn vriendin; ze deed heel naar tegen me.
22

Slide 6 - Slide

nadenken
  • langer denken over iets
  • werkwoord
  • ik denk na - wij denken na 
  • zin: Ik denk na over de toekomst.
23

Slide 7 - Slide

Wat is de tegenstelling van het woord:
vast
18
A
samen
B
los
C
weg
D
groot

Slide 8 - Quiz

Waar zie je:
meedoen
19
A
B
C

Slide 9 - Quiz

Waar zie je 'meer' ballen?
20
A
B
C
D

Slide 10 - Quiz

Waar zie jij:
mond?
21
A
B
C
D

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
22
A
Wij gaan naar Den Helder.
B
Wij gaan achter Den Helder.
C
Wij gaan onder Den Helder.
D
Wij gaan in Den Helder.

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
23
A
Deze opdracht is moeilijk. Ik moet even nadenken.
B
Ik weet het antwoord al. Ik moet nadenken.
C
Ik weet het antwoord niet. Ik moet nadenken.
D
Wij nadenken naar school.

Slide 13 - Quiz