Groep 6 - Thema 5, week 2 , les 6, 7 en 9

Kies het goede woord in de zin.

  1. Gisteren zag ik op het Jeugdjournaal dat de beperking / vervuiling van het milieu steeds erger wordt.
  2. Het weggooien van kleren is gewoon illegaal / legaal.
  3. Ik werd daar helemaal vrolijk / beroerd van.
  4. Beperkt / Beseft dan niemand dat het ook anders kan?
  5. Als je geen kleding weggooit, besef / beperk je de hoeveelheid afval.
  6. Dat helpt natuurlijk alleen als we dat massaal / beroerd doen.
  7. Zet eens op een rijtje / in een iglo welke kleren jij weggooit die je eigenlijk nog had kunnen gebruiken?
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 6

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kies het goede woord in de zin.

  1. Gisteren zag ik op het Jeugdjournaal dat de beperking / vervuiling van het milieu steeds erger wordt.
  2. Het weggooien van kleren is gewoon illegaal / legaal.
  3. Ik werd daar helemaal vrolijk / beroerd van.
  4. Beperkt / Beseft dan niemand dat het ook anders kan?
  5. Als je geen kleding weggooit, besef / beperk je de hoeveelheid afval.
  6. Dat helpt natuurlijk alleen als we dat massaal / beroerd doen.
  7. Zet eens op een rijtje / in een iglo welke kleren jij weggooit die je eigenlijk nog had kunnen gebruiken?

Slide 1 - Slide

Wat weet je over de persoonsvorm?

Slide 2 - Open question

Ik kan de persoonsvorm (pv) dus vinden door...
A
de zin vragend te maken. Pv komt dan vooraan.
B
het onderwerp van aantal te veranderen.
C
de tijdsproef te doen.
D
alle drie de antwoorden zijn goed.

Slide 3 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?:

Ik heb heel hard gelachen.
A
ik
B
heb
C
gelachen
D
heb gelachen

Slide 4 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 5 - Quiz

Wat weet je van het onderwerp?

Slide 6 - Open question

Zoek het onderwerp in de zin:

Juf Felicity heeft een vrije dag.
A
een vrije dag
B
Juf
C
heeft
D
Juf Felicity

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Dit gedicht heeft mijn moeder geschreven.
A
mijn moeder
B
dit gedicht
C
heeft geschreven
D
heeft

Slide 8 - Quiz

lesdoel
Ik kan het gezegde in een zin herkennen en benoemen.

Slide 9 - Slide

Stappenplan

Slide 10 - Slide

Wat is het gezegde?

Ik loop.
A
Ik
B
loop

Slide 11 - Quiz

Wat is het gezegde?

Ik heb vandaag gelopen.
A
Ik
B
heb
C
gelopen
D
heb gelopen

Slide 12 - Quiz

Wat is het gezegde?

Ik wilde vorige week komen lopen.
A
wilde
B
komen lopen
C
wilde komen lopen
D
komen

Slide 13 - Quiz

Wat is het gezegde in de zin?
En het onderwerp?

  1. Zeehondjes worden nog steeds massaal gedood.
  2. Wij willen deze barbaarse jah beperken.
  3. We gaan de zeehondenjacht uitbeelden.
  4. De mensen moeten de waarheid beseffen.
  5. De jagers doden zeehondjes soms met een knuppel.
  6. De zeehonden worden op zo'n beroerde manier doodgemaakt vanwege hun vacht. 

Slide 14 - Slide

Samengesteld werkwoord

  • Een samengesteld werkwoord bestaat uit twee woorden.
  • De twee woorden staan in een zin vaak niet naast of aan elkaar.
  •  Beide woorden van het werkwoord horen bij het gezegde van de zin.

Ik doe de deur open.
Op een wintermorgen doet Nanouck haar jas uit
De mensen kijken haar verbaasd aan
Straks vat zij nog kou.

Slide 15 - Slide

Wat is het hele werkwoord in de zin?

  1. Mijn vader geeft les in een andere stad.
  2. Hij gaat al heel vroeg weg.
  3. Hij stapt meestal in de trein.
  4. Daar eet hij zijn broodje op.
  5. Na een uur reizen komt hij bij de school aan. 

Slide 16 - Slide