Havo/VWO 1 - 19 september

Good morning!
Let's get started!
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Good morning!
Let's get started!

Slide 1 - Slide

Leuk jullie te ontmoeten!
Ik ben mevrouw van Keulen. Ik ben sinds een paar jaar docent Engels. Ik heb een zus en een broer, wij zijn allemaal meiden. Mijn vader is de enige man in het huis, hij is daar erg trots op. Ik heb één huisdier, het is een konijntje, zij heet Kani. Ik hou van lezen en wandelen.

Slide 2 - Slide

Leuk jullie te ontmoeten!
Ik ben mevrouw Grootendorst. Ik ben een stagiaire en ben aan het leren om een docent te worden. Ik heb 4 zussen, wij zijn allemaal meiden. Mijn vader is de enige man in het huis, hij is daar erg trots op. Ik heb één huisdier, het is een konijntje, zij heet Kani. Ik hou van lezen en wandelen.

Slide 3 - Slide

Personal pronouns
(persoonlijk voornaamwoord)
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij naam te noemen
ik 
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij (meervoud)

Slide 4 - Slide

Personal pronouns
(persoonlijk voornaamwoord)
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij naam te noemen
ik 
I
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij (meervoud)

Slide 5 - Slide

Personal pronouns
(persoonlijk voornaamwoord)
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij naam te noemen
ik 
I
jij
you
hij/zij/het
wij
jullie
zij (meervoud)

Slide 6 - Slide

Personal pronouns
(persoonlijk voornaamwoord)
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij naam te noemen
ik 
I
jij
you
hij/zij/het
he/she/it
wij
jullie
zij (meervoud)

Slide 7 - Slide

Personal pronouns
(persoonlijk voornaamwoord)
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij naam te noemen
ik 
I
jij
you
hij/zij/het
he/she/it
wij
we
jullie
zij (meervoud)

Slide 8 - Slide

Personal pronouns
(persoonlijk voornaamwoord)
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij naam te noemen
ik 
I
jij
you
hij/zij/het
he/she/it
wij
we
jullie
you
zij (meervoud)

Slide 9 - Slide

Personal pronouns
(persoonlijk voornaamwoord)
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij naam te noemen
ik 
I
jij
you
hij/zij/het
he/she/it
wij
we
jullie
you
zij (meervoud)
they

Slide 10 - Slide


___(ik) love reading!
A
she
B
you
C
I
D
we

Slide 11 - Quiz


My parents and I, ___ live in Australia!
A
I
B
you
C
we
D
she

Slide 12 - Quiz


Nice to meet ___!
A
I
B
you
C
we
D
he

Slide 13 - Quiz


I really like Lucy, ___ is my best friend!
A
he
B
I
C
you
D
she

Slide 14 - Quiz


I like my friends, ___ are so funny!
A
we
B
she
C
you
D
they

Slide 15 - Quiz

Leuk jullie te ontmoeten!
Ik ben mevrouw Grootendorst. Ik ben een stagiaire en ik ben aan het leren om een docent te worden. Ik heb 4 zussen, wij zijn allemaal meiden. Mijn vader is de enige man in het huis, hij is daar erg trots op. Ik heb één huisdier, het is een konijntje, zij heet Kani. Ik hou van lezen en wandelen.

Slide 16 - Slide

Leuk jullie te ontmoeten!
Ik ben mevrouw Grootendorst. Ik ben een stagiaire en ik ben aan het leren om een docent te worden. Ik heb 4 zussen, wij zijn allemaal meiden. Mijn vader is de enige man in het huis, hij is daar erg trots op. Ik heb één huisdier, het is een konijntje, zij heet Kani. Ik hou van lezen en wandelen.

Slide 17 - Slide

To be (zijn)
ik ben
jij bent
hij/zij/het is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn

Slide 18 - Slide

To be (zijn)
ik ben
I
jij bent
you
hij/zij/het is
he/she/it
wij zijn
we
jullie zijn
you
zij zijn
they

Slide 19 - Slide

To be (zijn)
ik ben
I am
jij bent
you
hij/zij/het is
he/she/it
wij zijn
we
jullie zijn
you
zij zijn
they

Slide 20 - Slide

To be (zijn)
ik ben
I am
jij bent
you are
hij/zij/het is
he/she/it
wij zijn
we
jullie zijn
you
zij zijn
they

Slide 21 - Slide

To be (zijn)
ik ben
I am
jij bent
you are
hij/zij/het is
he/she/it is
wij zijn
we
jullie zijn
you
zij zijn
they

Slide 22 - Slide

To be (zijn)
ik ben
I am
jij bent
you are
hij/zij/het is
he/she/it is
wij zijn
we are
jullie zijn
you
zij zijn
they

Slide 23 - Slide

To be (zijn)
ik ben
I am
jij bent
you are
hij/zij/het is
he/she/it is
wij zijn
we are
jullie zijn
you are
zij zijn
they 

Slide 24 - Slide

To be (zijn)
ik ben
I am
jij bent
you are
hij/zij/het is
he/she/it is
wij zijn
we are
jullie zijn
you are
zij zijn
they are

Slide 25 - Slide


They ___ happy to be here
A
are
B
am
C
is

Slide 26 - Quiz


You _____ hungry.
A
am
B
to be
C
are
D
is

Slide 27 - Quiz


We ____going by train
A
is
B
are
C
be
D
be

Slide 28 - Quiz


Oh no! Our table! It ___ broken!
A
am
B
are
C
be
D
is

Slide 29 - Quiz


I ____ happy to be here!
A
are
B
am
C
is

Slide 30 - Quiz


My brother ___ at school
A
are
B
am
C
is
D
be

Slide 31 - Quiz

ik ben

jij bent
hij is
zij is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
am
are
is
is
are
are
are
I
you
he
she
we
you
they

Slide 32 - Drag question