Flexscan MRM 4 april 2022

1. Beroepstaak
A
In onze opleidingen werken we niet met beroepstaken.
B
We hebben beroepstaken die zijn opgebouwd uit een set werkzaamheden (werkprocessen in het KD), deze staan vooral op de achtergrond en zijn niet algemeen bekend bij collega's en studenten.
C
We hebben beroepstaken die zijn opgebouwd uit een logische set werkzaamheden (werkprocessen in het KD) en in de meeste leereenheden is de beroepstaak herkenbaar aanwezig.
D
Het curriculum is gebaseerd op beroepstaken die de context bepalen van de leereenheden. Iedereen is bekend met de beroepstaken die bij de opleiding horen en herkent de relatie van de beroepstaken met de leereenheden.
1 / 31
next
Slide 1: Quiz
FlexscanMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

1. Beroepstaak
A
In onze opleidingen werken we niet met beroepstaken.
B
We hebben beroepstaken die zijn opgebouwd uit een set werkzaamheden (werkprocessen in het KD), deze staan vooral op de achtergrond en zijn niet algemeen bekend bij collega's en studenten.
C
We hebben beroepstaken die zijn opgebouwd uit een logische set werkzaamheden (werkprocessen in het KD) en in de meeste leereenheden is de beroepstaak herkenbaar aanwezig.
D
Het curriculum is gebaseerd op beroepstaken die de context bepalen van de leereenheden. Iedereen is bekend met de beroepstaken die bij de opleiding horen en herkent de relatie van de beroepstaken met de leereenheden.

Slide 1 - Quiz

2. Fasering
A
We hebben geen fasering in onze opleidingen.
B
We hebben onze opleiding in drie fases (oriëntatie,- ontwikkel,- en uitstroomfase) ingedeeld, maar deze fasen zijn niet herkenbaar in de leereenheden.
C
We hebben onze opleiding in drie fases (oriëntatie,- ontwikkel,- en uitstroomfase) ingedeeld. Hierdoor ontstaat een toenemende complexiteit in de inhoud van de leereenheden en afnemende sturing.
D
We hebben onze opleiding in drie fases (oriëntatie,- ontwikkel,- en uitstroomfase) ingedeeld. Onder andere hierdoor ontstaat een toenemende complexiteit in de inhoud van de leereenheden en leeractiviteiten en afnemende sturing.

Slide 2 - Quiz

3. Leereenheid
A
Onze opleidingen zijn opgebouwd uit losse vakken
B
We hebben leereenheden waar integratie van vakken plaatsvindt, deze die zijn niet gebaseerd op een beroepstaak.
C
We hebben leereenheden gebaseerd op één beroepstaak. Leereenheden duren vijf weken. (of een veelvoud daarvan). Onze opleidingen bestaan grotendeels uit leereenheden met bijbehorende leeractiviteiten en nog een aantal losse leeractiviteiten en/of leerlijnen.
D
We hebben integrale leereenheden gebaseerd op één beroepstaak. Leereenheden duren vijf weken. (of een veelvoud daarvan)

Slide 3 - Quiz

4. Oplevering van een leereenheid / Beroepsproduct
A
Er zijn geen opleveringen van een leereenheid, ieder vak heeft zijn eigen toetsprogramma.
B
Een leereenheid wordt afgesloten met resultaten van leeractiviteiten (producten of opdrachten van leeractiviteiten).
C
Elke leereenheid wordt afgesloten met één eindopdracht. Deze eindopdracht is meestal beroepsecht (= zoals het ook in het beroep plaats zou vinden).
D
Elke leereenheid wordt afgesloten met een beroepsechte oplevering (product of dienst), waarbij de toepassing van wat de student in de leeractiviteiten heeft geleerd naar voren komt.

Slide 4 - Quiz

5. Leeractiviteiten
A
De leeractiviteiten zijn de vakken.
B
Enkele leeractiviteiten (vakken) horen bij een centraal thema in de leereenheid. Daarnaast zijn er nog andere vakken, die los staan van de leereenheid.
C
De meeste leeractiviteiten in een leereenheid dragen bij aan de oplevering van de leereenheid, maar nog niet al onze leeractiviteiten zijn geïntegreerd in leereenheden.
D
Alle leeractiviteiten in een leereenheid dragen bij aan het opleveren van de leereenheid (beroepsproduct).

Slide 5 - Quiz

6. Bronnen
A
Een lesmethode en een docent zijn onze belangrijkste bronnen.
B
We hebben de leeractiviteiten ingericht met een aantal verschillende bronnen.
C
We hebben de leeractiviteiten ingericht met gevarieerde bronnen, waar de student uit kan kiezen.
D
We hebben de leeractiviteiten ingericht met gevarieerde bronnen, waar de student uit kiest. De student kan eventueel ook zelf bronnen aandragen.

Slide 6 - Quiz

7. Digitale beschikbaarheid onderwijs
A
Ons onderwijs is niet digitaal beschikbaar voor de student.
B
Enkele leereenheden en/of leeractiviteiten en bronnen zijn digitaal toegankelijk voor de student.
C
De leereenheden, leeractiviteiten en bronnen zijn digitaal toegankelijk voor de student. De student kan het meeste vinden en begrijpt meestal wat de bedoeling is.
D
De leereenheden, leeractiviteiten en bronnen zijn digitaal toegankelijk voor de student. De student kan alles vinden en begrijpt wat de bedoeling is.

Slide 7 - Quiz

8. Burgerschap
A
Bij ons krijgen de studenten aparte lessen burgerschap.
B
Burgerschap zijn grotendeels aparte lessen.
C
We hebben burgerschap deels geïntegreerd in de leereenheden; studenten werken aan hun burgerschapscompetenties in de context van de leereenheden.
D
We hebben burgerschap geïntegreerd in de leereenheden; studenten werken aan hun burgerschapscompetenties in de context van de leereenheden.

Slide 8 - Quiz

9. Loopbaan-ontwikkeling
A
Loopbaanontwikkeling bestaat uit aparte lessen.
B
Loopbaanontwikkeling bestaat grotendeels uit aparte lessen.
C
We hebben loopbaanontwikkeling deels geïntegreerd in de leereenheden.
D
We hebben loopbaanontwikkeling geïntegreerd in het hele onderwijs.

Slide 9 - Quiz

10. Nederlands
A
Er is enkel een apart programma voor Nederlands
B
Er is een apart programma voor Nederlands. Soms zijn er taalleeractiviteiten in leereenheden opgenomen.
C
We hebben Nederlands deels geïntegreerd in de leereenheden; studenten werken aan hun taalvaardigheid in de context van de leereenheden.
D
We hebben Nederlands geïntegreerd in de leereenheden; studenten werken aan hun taalvaardigheid in de context van de leereenheden.

Slide 10 - Quiz

11. Engels (N4)
A
Er is enkel een apart programma voor Engels.
B
Er is een apart programma voor Engels. Soms zijn er taalleeractiviteiten in leereenheden opgenomen.
C
We hebben Engels (N4) deels geïntegreerd in de leereenheden; studenten werken aan hun taalvaardigheid in de context van de leereenheden.
D
We hebben Engels (N4) geïntegreerd in de leereenheden; studenten werken aan hun taalvaardigheid in de context van de leereenheden.

Slide 11 - Quiz

12. Rekenen
A
Er is enkel een apart programma voor rekenen.
B
Er is een apart programma voor rekenen. Soms zijn er rekenleeractiviteiten in leereenheden opgenomen.
C
We hebben rekenen deels, waar mogelijk geïntegreerd in de leereenheden.
D
We hebben rekenen zoveel mogelijk geïntegreerd in de leereenheden.

Slide 12 - Quiz

13. BPV
A
BPV staat los van het onderwijs op school.
B
BPV is in elke fase van het curriculum aanwezig. BPV en onderwijs sluiten op elkaar aan.
C
In elke fase van het curriculum is sprake van BPV. Een leereenheid bevat een aantal leeractiviteiten die de student zowel op school als op stage kan doen.
D
In elke fase van het curriculum is sprake van BPV. Een leereenheid bevat leeractiviteiten die de student zowel op school als op stage kan doen. De oplevering van een leereenheid kan zowel op school als in de BPV plaatsvinden.

Slide 13 - Quiz

14. Betrokkenheid werkveld
A
Het beroepenveld is niet betrokken en bij het ontwerpen en uitvoeren van ons onderwijs.
B
We betrekken het beroepenveld incidenteel bij het ontwerpen en uitvoeren van ons onderwijs.
C
We betrekken het beroepenveld vaak bij het ontwerpen en uitvoeren van ons onderwijs.
D
We ontwerpen het onderwijs samen met het werkveld en voeren het samen met het werkveld uit.

Slide 14 - Quiz

15. Blended learning
A
Er is geen sprake van blended learning.
B
Het onderwijs is een mix van activiteiten op school, in de praktijk of online.
C
Het onderwijs is een mix van activiteiten op school in de praktijk of online, bewust gekozen bij de leereenheid en leeractiviteiten. De student kan hierin enkele keuzes maken.
D
Het onderwijs is een mix van activiteiten op school, in de praktijk of online, bewust gekozen bij de leereenheid en leeractiviteiten. De student heeft veel keuzemogelijkheden.

Slide 15 - Quiz

16. Digitale geletterdheid van studenten
A
We hebben geen aandacht voor digitale geletterdheid van de studenten.
B
We hebben beperkt aandacht voor digitale geletterdheid, dit is docent afhankelijk.
C
We hebben aandacht voor alle onderdelen van digitale geletterdheid voor leven, leren en werken van de studenten. We bieden leeractiviteiten aan om digitale geletterdheid aan te leren.
D
Alle onderdelen van digitale geletterdheid voor leven, leren en werken zijn volledig geïntegreerd in ons onderwijs, de student heeft zicht op zijn eigen digitale geletterdheid en maakt keuzes in de leeractiviteiten die hierop gericht zijn.

Slide 16 - Quiz

17. ICT als middel om te personaliseren (recht doen aan verschillen)
A
We gebruiken de ICT-bronnen van de methoden waar we mee werken.
B
We gebruiken ICT-bronnen van de methoden waar we mee werken en daarnaast gebruiken we andere online bronnen.
C
We gebruiken ICT als middel om meer keuzemogelijkheden te bieden. We zetten daarbij verschillende bronnen in.
D
ICT gebruiken we als middel om meer keuzemogelijkheden te bieden. En ICT maakt het onderwijs tijd- en plaats onafhankelijk.

Slide 17 - Quiz

18. Individuele leerroutes
A
a. Op leereenheidniveau: Iedere student volgt ons vaststaande onderwijsprogramma.
B
Op leereenheidniveau: De student heeft beperkte keuzes in ons onderwijsprogramma.
C
Op leereenheidniveau: De student heeft mogelijkheden om zijn leerroute te bepalen (binnen de opleidingsfases) op basis van zijn leervraag. We stimuleren de zelfregie bij de student. Nog niet alles is vrij te kiezen.
D
Op leereenheidniveau: De student stelt zijn eigen leerroute samen op basis van zijn leervraag, alle leereenheden zijn vrij te kiezen. We bieden de student veel keuzemogelijkheden en stimuleren de zelfregie bij de student.

Slide 18 - Quiz

18. Individuele leerroutes
A
b. Op leeractiviteit-niveau: Alle studenten volgen dezelfde leeractiviteiten.
B
Op leeractiviteit-niveau: De student heeft per leereenheid een paar leeractiviteiten waar hij uit kan kiezen.
C
Op leeractiviteit-niveau: De student kan met keuze – leeractiviteiten accenten leggen tijdens de leereenheid, op basis van zijn leervraag. We stimuleren de zelfregie bij de student. Nog niet alles is vrij te kiezen.
D
Op leeractiviteit-niveau: De student bepaalt op basis van zijn leervraag de leeractiviteiten die hij nodig heeft om de leereenheid op te leveren. We bieden de student veel keuzemogelijkheden en stimuleren de zelfregie bij de student.

Slide 19 - Quiz

18. Individuele leerroutes
A
c. Binnen de leeractiviteiten: We hebben een vaststaand programma in onze leeractiviteiten dat voor iedere student hetzelfde is.
B
Binnen de leeractiviteiten: Binnen onze leeractiviteiten kan de student beperkt kiezen uit bronnen en manieren van leren.
C
Binnen de leeractiviteiten: De student bepaalt op basis van zijn leervoorkeur grotendeels op welke manier hij leeractiviteiten doorloopt. We stimuleren de zelfregie bij de student. Nog niet alles is vrij te kiezen.
D
Binnen de leeractiviteiten: De student bepaalt op basis van zijn leervoorkeur op welke manier hij leeractiviteiten doorloopt. We bieden de student veel keuzemogelijkheden en stimuleren de zelfregie bij de student.

Slide 20 - Quiz

18. Individuele leerroutes
A
d. Oplevering van de leereenheid: Alle studenten leveren hetzelfde product/dienst op aan het einde van de leereenheid.
B
Oplevering van de leereenheid: De student heeft beperkte keuzes in hoe (vorm) en/of waar de leereenheid wordt opgeleverd.
C
Oplevering van de leereenheid: De student heeft mogelijkheden in hoe (vorm) en/of waar de leereenheid wordt opgeleverd. We stimuleren zelfregie bij de student. Nog niet alles is vrij te kiezen
D
Oplevering van de leereenheid: De student bepaalt zelf hoe de leereenheid wordt opgeleverd. We bieden de student veel keuzemogelijkheden en stimuleren de zelfregie bij de student.

Slide 21 - Quiz

19. Tempo en duur
A
Tempo en duur van de opleiding staan vast.
B
Het onderwijs heeft in principe een vaststaand tempo, de planning wordt door de opleiding bepaald. Er zijn (extra) (keuze) leeractiviteiten die de student kan kiezen, soms mag de student een onderdeel overslaan.
C
Het onderwijs is gedeeltelijk tijd- en tempo onafhankelijk. De student kan hierdoor op meerdere momenten in een jaar uitstromen.
D
De ontwikkeling van de student bepaalt het tempo en de duur van de opleiding, dit kan voor iedere student anders zijn. De student kan op ieder moment uitstromen.

Slide 22 - Quiz

20. Instroom
A
Een student kan eenmaal per jaar bij ons starten met de opleiding, wij hebben geen andere instroommomenten.
B
Een student kan tweemaal per jaar instromen in ons onderwijs.
C
Een student kan op meerdere (minimaal 4) momenten per jaar instromen in ons onderwijs.
D
Een student kan op ieder moment instromen in ons onderwijs; 40 (toekomstig 50) weken per jaar en iedere vijf weken een startmoment.

Slide 23 - Quiz

21. BPV matching
A
Leren in de beroepspraktijk is qua omvang en te behalen doelen vastgelegd. Stageopdrachten zijn voor alle studenten hetzelfde.
B
Leren in de beroepspraktijk en te behalen doelen zijn grotendeels vastgelegd. Er zijn beperkte mogelijkheden voor studenten om aan eigen leerdoelen te werken op de stage.
C
Er zijn mogelijkheden om de stageplek te matchen bij de leervragen en de leerbehoefte van de student.
D
Studenten formuleren zelf de leervragen en zijn leerbehoefte voor het leren in de beroepspraktijk, de stageplek wordt gematcht aan de hand van deze leervragen.

Slide 24 - Quiz

22. BPV Plannen
A
De student volgt de planning van de BPV zoals in het curriculum.
B
De student volgt de planning van de BPV zoals in het curriculum.
C
De student kan afwijken van de nominale planning van de BPV op basis van zijn leerbehoefte.
D
De BPV is volledig variabel in te richten door de student op basis van zijn leerbehoefte.

Slide 25 - Quiz

23. Waarderen / formatief evalueren
A
Het team volgt de voortgang en ontwikkeling van de student op basis van (cijfers en) (gestandaardiseerde) toetsen per vak en per leerjaar.
B
Het team volgt samen met de student zijn ontwikkeling op basis van toetsen (per vak) en het afronden van leereenheden.
C
Kennistoetsen en afgeronde leereenheden geven ons en de student zelf inzicht in zijn ontwikkeling. Daarnaast gebruiken we rubrics voor het totaalbeeld. Sommige toetsen worden als self-assessment ingezet.
D
Samen met de student volgt het team de ontwikkeling van de student doormiddel van ontwikkelingsgerichte rubrics. De rubrics geven inzicht in de toepassing van kennis, houding en vaardigheden. Feeds en selfassessments zijn hiervoor de input.

Slide 26 - Quiz

24. Feeds (feed up, feedback en feedforward)
A
De docent en de praktijkopleider geven de student feedback op zijn prestaties in de vorm van cijfers voor een toets/ opdracht.
B
De docent en de praktijkopleider geven de student op bepaalde onderdelen feedback en feedforward. Deze zijn vooral gericht op vakinhoud en/of product/dienst van de leereenheid.
C
De docent, LBC, medestudent, praktijkopleider geven feeds op zowel de totale ontwikkeling van de student als op processen en producten/diensten van leereenheden.
D
De student vraagt op basis van zijn leervraag gericht feeds aan zijn medestudenten, docenten en praktijkbegeleiders. (Formatieve evaluatiecyclus)

Slide 27 - Quiz

25. Omgaan met feeds (feedbackgeletterdheid van studenten)
A
Het team leert studenten niet omgaan met feedback.
B
Het team leert de student omgaan met feeds maar die zetten we nog niet om naar nieuwe leerdoelen.
C
Het team geeft studenten feeds, die we samen met de student vertalen naar (individuele) leerdoelen en acties.
D
Het team geeft de student feeds en de student vertaalt deze in (individuele) leerdoelen en acties.

Slide 28 - Quiz

26. Volgen en waarderen in de BPV
A
We hebben weinig zicht op het ontwikkelproces van de student tijdens de BPV.
B
De resultaten van BPV-opdrachten geven ons inzicht in de ontwikkeling van de student tijdens de BPV.
C
Rubrics worden geïntroduceerd bij de praktijkopleiders. Feedback op opleveringen van leereenheden tijdens de BPV geven inzicht in hoe de student zich ontwikkelt.
D
De student vraagt aan zijn praktijkopleider om feeds te geven op zijn ontwikkeling op werkprocesniveau door middel van de rubrics en dit geeft inzicht in hoe de student zich ontwikkelt.

Slide 29 - Quiz

27. Coachen
A
Het volgen van de resultaten van de student is de verantwoordelijkheid van de loopbaancoach.
B
Het volgen en begeleiden van de student is de verantwoordelijkheid van de loopbaancoach.
C
De meeste teamleden zijn coach en onze coaching is gericht op het leerproces van de student. We helpen de student te reflecteren op zijn gedrag, houding en vaardigheden. We stimuleren de student regie te nemen over zijn leerproces.
D
Alle teamleden zijn coach en onze gezamenlijke coaching is gericht op het leerproces van de student. Samen met de student reflecteren we op zijn ontwikkeling in gedrag, houding en vaardigheden. We stimuleren de student regie te nemen over zijn leerproces.

Slide 30 - Quiz

28. Kwalificeren
A
Examens zijn kleine eenheden en veelal op werkprocesniveau.
B
In een aantal examens wordt een aantal werkprocessen tegelijkertijd geëxamineerd.
C
De kwalificering is passend bij de beroepsta(a)k(en) en de leerroute van de student.
D
De student verzamelt gedurende zijn opleiding bewijzen van ontwikkeling en deze leiden tot een diploma.

Slide 31 - Quiz