Mavo 1 Stepping Stones theme 1 - J

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Theme 1 - J
  • Grammar 3
Tegenwoordige tijd (present simple) van 'to be'

Tegenwoordige tijd (present simple) van 'to have got'

Slide 2 - Slide

The goals for today
  1. Je kent de vervoegingen van de werkwoorden 'zijn' en 'hebben' in het Engels.
  2. Je kunt het werkwoord toepassen in een Engelse zin.

Slide 3 - Slide

Today's program
  • Homework?
  • Explain grammar
  • Do exercises J - Grammar - 27, 28, 29, 30 online (Stepping Stones).


Slide 4 - Slide

Translate:
namiddag

Slide 5 - Open question

Translate:
vergeetachtig

Slide 6 - Open question

Translate:
plak, snee

Slide 7 - Open question

Translate:
boring

Slide 8 - Open question

Translate:
report

Slide 9 - Open question

Translate:
for example

Slide 10 - Open question

Zijn = (to) be
Het werkwoord 'be' betekent 'zijn'. In het NL is dit een onregelmatig werkwoord. Dat betekent dat het ww verandert bij elke persoon (ik ben / jij bent / hij is).
In het Engels is dat ook zo.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Toepassen in een zin?
Ga altijd eerst op zoek naar het onderwerp in de zin. Die staat in een bevestigende zin altijd vooraan. Over wie/wat  gaat het in de zin?

My friends ... already at the beach.
This house ... not mine.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Hebben = (to) have got
'Have' en 'have got' betekenen allebei 'hebben'. Na he/she/it (of woorden die daarnaar verwijzen zoals 'Matt = he) gebruik je 'has' of 'has got'.

Bij de verkorte vorm moet je 'got' altijd toevoegen.

Slide 15 - Slide

EN: (to) have got - NL: hebben

Slide 16 - Slide

Toepassen in een zin?
Ga altijd eerst op zoek naar het onderwerp in de zin. Die staat in een bevestigende zin altijd vooraan. Over wie/wat  gaat het in de zin?

My sister ... a new pair of shoes.
I ... a test tomorrow.

Slide 17 - Slide

you 
He/she/it 
We/you/they
am
are 
is 
have (got) 
has got
Ik
Wij 
've got
's got 
'am 
're 

Slide 18 - Drag question

Hebben of zijn?
Kijk, al je tussen 'hebben' of 'zijn' moet kiezen, goed naar de betekenis van de zin:

Lucy ... twelve years old. 
Lucy ... two brothers.

Slide 19 - Slide

Get to work!
Stepping Stones online 
  • J - Grammar - exercises 27, 28, 29, 30

Slide 20 - Slide

Homework
Finish exercises:
  • J - grammar - exercises 27, 28, 29, 30


Slide 21 - Slide