Les 3: onderzoeksvraag

Les 3: onderzoeksvraag
1 / 11
next
Slide 1: Slide
AdlMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Les 3: onderzoeksvraag

Slide 1 - Slide

Inhoud
Planning
Onderzoeksvraag
Werkmoment

Slide 2 - Slide

Planning
Lessenaantal: 6 mei, 13 mei, x, 27 mei, 3 juni, 10 juni, 17 juni (24 juni)

To do: 
Onderzoek uitvoeren/onderzoeken - schrijven - presenteren

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Onderzoeksvraag
Dit is de vraag waarop je een antwoord wilt vinden. Daarnaast schrijf je voor jezelf op waarom je dit wilt onderzoeken.

 
Een goede onderzoeksvraag voor beschrijvend onderzoek is een open vraag (dus geen ja/nee antwoord mogelijk).

Maak gebruik van 6W + 1H vraagwoorden:
wie, wat, waar, wanneer, waarom, welke & hoe
Let op: maak je vraag niet te breed, onderzoek maar één ding tegelijk.

Slide 6 - Slide

Voorbeelden onderzoeksvragen
Praktisch onderzoek: Je hebt gezien dat jouw kat de ene keer haar bakje voer sneller leegeet dan de andere keer. Zou een kat het ene voer lekkerder vinden dan het andere? Een goede onderzoeksvraag is dan: Welk kattenvoer vindt mijn kat het lekkerst?

 
Praktisch onderzoek: Je bent benieuwd hoe je een witte bloem rood kunt maken en je vraag je af of dat kan door rode wijn/rode biet in het water te doen. Een goede/open onderzoeksvraag is dan: "Door welke toevoeging in het water kan een witte bloem rood worden?"

Praktisch onderzoek: Je bent benieuwd wat voor vogels er vooral in het bos tegenover de school vliegen. "Welke soort vogel komt het meest voor in het Baarnse bos in de maand mei?"

Beschrijvend onderzoek: Je bent heel erg geïnteresseerd in de Romeinen en je bent benieuwd of er nu nog dingen te zien zijn van de Romeinen in Utrecht. En goede onderzoeksvraag is dan: "Welke resten van de Romeinen zijn nog zichtbaar in Utrecht?"

Slide 7 - Slide

Deelvragen
Als je een vrij grote hoofdvraag hebt bedacht, kun je die bij beschrijvend onderzoek vaak het beste opsplitsen in deelvragen om een compleet antwoord te krijgen. Maak hierbij gebruik van de 6W+1H vragen. Bijvoorbeeld:
Wie heeft Kuifje getekend?
Wanneer werd de eerste Kuifje getekend?
Hoeveel stripverhalen zijn er van Kuifje?
Hoe heten de stripverhalen?
Welke figuren spelen in Kuifje een belangrijke rol?
Welke gebeurtenissen/gebouwen/plaatsen in Kuifje kloppen met de werkelijkheid?
Wat zijn de opvallende verschillen tussen de maanlanding van Kuifje en die van Neil Armstrong?
Hoofdvraag voorbeeld: Waarover gaan de stripverhalen van Kuifje?

Slide 8 - Slide

Hypothese
Een hypothese is een voorlopig antwoord op de onderzoeksvraag: wat verwacht je dat er uit je onderzoek komt? Een hypothese wordt aan het eind van je onderzoek aangenomen (het klopt) of verworpen (het klopte niet).


Een hypothese schrijf je op als je praktisch onderzoek doet en voordat je aan jouw onderzoek begint!
Jouw hypothese kan je baseren op kennis die ja al hebt uit de theorie.
Hypothese is nooit fout!

Slide 9 - Slide

Voorbeelden hypothese
Praktisch onderzoek: Je denkt dat jouw kat de brokjes van Whiskas het allerlekkerst vindt, omdat het bakje met Whiskas brokken na een paar uur bijna altijd leeg is. Dan is jouw hypothese: "De kat van 'Jan' vindt brokken van het merk Whiskas het lekkerst"
 
Beschrijvend onderzoek: Je verwacht dat jongeren meer alcohol gaan drinken als ze ouder worden. Dan is jouw hypothese: "De alcoholconsumptie van jongeren neemt toe naarmate ze ouder worden."

Slide 10 - Slide

Werkmoment
Maak een goede hoofdvraag. Bedenk daarna deelvragen/je hypothese. 

Ga aan de slag!

Slide 11 - Slide