Directe en indirecte reden

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

Kaya zegt laat dat

1. Directe reden
2. Indirecte reden

De buren fluisteren dat Kaya's moeder aids had

1. Directe reden
2. Indirecte reden

Kaya zegt ze overleed aan kanker

1. Directe reden
2. Indirecte reden

Directe reden

Jan zegt: 'Ik voel me niet lekker.'

Je hoort Jan het zo zeggen.

Indirecte reden

Je herhaalt wat Jan heeft gezegt.

Jan zegt dat hij zich niet lekker voelt.

Doel van de les

Herhaling:

1. Je weet wat een directe en indirecte zin is.
2. Je kunt een directe en indirecte zin herkennen,

 ook zonder leestekens.

3. Je kunt een directe zin veranderen in een indirecte zin
 en andersom.

Joost vraagt of Ron mee gaat voetballen

1. Directe reden
2. Indirecte reden

Ron zegt nee, ik heb nog veel huiswerk

1. Directe reden
2. Indirecte reden

Maak er een indirecte zin van.
Joost vraagt: 'Hoelang ben je nog bezig?

Maak er een directe zin van.
Ron zegt dat hij nog 3 uur bezig is.

Ik weet het verschil tussen de directe en indirecte reden?

1. Ja
2. Nee

Ik kan een directe en indirecte zin herkennen ZONDER leestekens

1. Ja
2. Nee
3. Nog wel moeilijk

Ik kan van een directe zin een indirecte zin maken en andersom.

1. Ja
2. Nee
3. Nog wel moeilijk

Wat moet ik doen?

Ik beheers alle doelen van deze les?

        Maak taal thema 1, week 4 les 20

Ik vind het nog moeilijk!

        Doe nog even met juf mee.

Voorbeeld

Annejet zegt ik heet voortaan Ann

Voorbeeld

Annejet zegt: 'Ik heet voortaan Ann.'

Directe reden

Indirecte reden

Annejet zegt dat ze voortaan Ann heet.

Voorbeeld

Robert fluistert dat Ann rijmt op spek in de pan

Voorbeeld

Robert fluistert dat Ann rijmt op spek in de pan

Indricte reden

Directe reden

Robert fluistert: 'Ann rijmt op spek in de pan.'

De meester vraagt zit jij hier op school

1. Directe reden
2. Indirecte reden

Jan vertelt dat Bob altijd huiswerk moet maken

1. Directe reden
2. Indirecte reden

Maak er een indirecte zin van.
De meester vraagt: 'Zit jij hier op school?'

Maak er een directe reden van.
Jan vertelt dat Bob altijd huiswerk moet maken.

Probeer les 20 te maken!

Twijfel je of maak je een foutje?

Vraag de juf nog een keer om hulp.

Klaar? 

Maak je weektaak af. 

Als je deze af hebt, mag je gaan lezen.