H6 Wie heeft het voor het zeggen? 6.2 Sociale zekerheid (pincode 7e editie)

Welkom! 
H6 Wie heeft het voor het zeggen?


6.2 Sociale zekerheid Deel 1
1 / 47
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3,4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom! 
H6 Wie heeft het voor het zeggen?


6.2 Sociale zekerheid Deel 1

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Herhalen 6.1 Wat is de overheid?

- 6.2 Sociale zekerheid Deel 1
- Tussentijds zelfstandig aan het werk


Slide 2 - Slide

Herhalen 6.1
Leerdoelen:
  

Je kunt nu

  • drie overheidslagen noemen en beschrijven wat zij doen.√
  • uitleggen met welke twee maatregelen de overheid ons gedrag beïnvloedt √
  • uitleggen wat collectieve goederen zijn en enkele voorbeelden noemen.√
  • het verschil uitleggen tussen de collectieve en particuliere sector.√

Slide 3 - Slide

Kies de juiste overheidslaag:

Verantwoordelijk voor onder andere jeugdzorg en ouderenzorg en hier kun je terecht voor je paspoort of rijbewijs.
A
Rijksoverheid (het rijk)
B
Gemeente
C
Provincie

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste overheidslaag:

Bepaalt waar bedrijventerreinen en natuurgebieden komen en zorgt voor infrastructuur
A
Rijksoverheid (het rijk)
B
Gemeente
C
Provincie

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste overheidslaag:

Neemt maatregelen die voor het hele land van belang zijn en controleert of iedereen zich aan de wet houdt.
A
Rijksoverheid (het rijk)
B
Gemeente
C
Provincie

Slide 6 - Quiz

Dit is een beloningsmaatregel die de overheid kan opleggen
A
accijns
B
subsidie

Slide 7 - Quiz

Als je zorgt voor energiebesparing door bijvoorbeeld je woning te isoleren, kom je in aanmerking voor
A
accijns
B
subsidie

Slide 8 - Quiz

Door deze maatregel worden producten als tabak en alcohol en brandstof duurder
A
accijns
B
subsidie

Slide 9 - Quiz

Waaruit bestaat de collectieve sector?
A
de overheid en instellingen voor de sociale zekerheid
B
de overheid en de gemeente
C
de gemeente en het rijk
D
de provincie de instellingen voor de sociale zekerheid

Slide 10 - Quiz

Collectieve goederen zijn voorzieningen voor iedereen, betaald en geleverd door de overheid.

Wat is geen reden voor de overheid om collectieve voorzieningen te leveren?
A
niet iedereen apart laten betalen
B
kwaliteit in eigen hand houden
C
voor iedereen betaalbaar blijven
D
omdat ze hier veel geld aan verdienen

Slide 11 - Quiz

6.2 Sociale zekerheid Deel 1
Leerdoelen:

Aan het einde van deze les kun je

  • uitleggen wat met het sociaal minimum wordt bedoeld.
  • uitleggen waarom Nederland een verzorgingsstaat is.

Slide 12 - Slide

Geen werk, geen geld?
Sociaal minimum: door de overheid vastgesteld minimumbedrag dat je minimaal nodig hebt                                               om van te kunnen leven.

In sommige situaties kun je van de overheid 
een uitkering krijgen:
  • ziek, 
  • werkloos
  • arbeidsongeschikt 

Deze uitkeringen horen bij de sociale zekerheid



Slide 13 - Slide

Zorgt de overheid voor ons?
De overheid zorgt ervoor dat onderwijs, zorg en huurwoningen voor iedereen betaalbaar blijven. 

Te laag inkomen? --> toeslag!

 Nederland is een verzorgingsstaat: 
  • voorzieningen zoals onderwijs en zorg voor iedereen
  • uitkeringen voor wie dat nodig heeft


Slide 14 - Slide

Samen oefenen: Opgave 3 blz 164

Slide 15 - Slide

Samen oefenen: Opgave 3 blz 164
Stap 1. Wat is het minimum inkomen (sociaal minimum) dat André zou moeten hebben?
Antwoord: €1.230,40

Stap 2: Hoeveel verdient hij zelf?
Antwoord: €720

Stap 3: Wat moet de overheid dan nog aanvullen 
                om op het sociaal minimum te komen?
Antwoord: €1.230,40 - €720 = €510,40

Slide 16 - Slide

Zelfstandig aan het werk 
timer
10:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 5 op bladzijde 164 en 165. Je mag overleggen.
Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 10 minuten de tijd
Klaar? Meld je bij de docent.
Na 10 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. Je geeft dan je antwoord via lesson up door. Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen.

Slide 17 - Slide

Opgave 1 blz 164

Bereken hoeveel kinderbijslag zij per kwartaal ontvangen.

Slide 18 - Open question

Opgave 2 blz 164:

Kies het juiste antwoord.

Het bedrag dat je minimaal nodig hebt om van te kunnen leven, noem je sociaal minimum / sociale zekerheid.
A
sociaal minimum
B
sociale zekerheid

Slide 19 - Quiz

Opgave 4 blz 165: Welke woorden heb je ingevuld?

Nederland noem je ook wel een ............................. Als je te weinig inkomen hebt, kun je een ...................... krijgen om je huur of zorgpremie te betalen.

Slide 20 - Open question

Opgave 5a blz 165:

Bereken hoeveel Mike zonder de toeslagen per maand betaalt aan huur en zorgpremie samen.

Slide 21 - Open question

Opgave 5b blz 165:

Bereken hoeveel Mike per maand aan huur en zorgpremie kwijt is, als je rekening houdt met de toeslagen.

Slide 22 - Open question

Opgave 5c blz 165:

Rivka woont naast Mike. Zij betaalt dezelfde huur en zorgpremie. Toch krijgt zij geen toeslagen. Geef hiervoor een mogelijke verklaring.

Slide 23 - Open question

Afsluiting
Leerdoelen:

Je kunt nu:

  • uitleggen wat met het sociaal minimum wordt bedoeld.√
  • uitleggen waarom Nederland een verzorgingsstaat is.√

Slide 24 - Slide

Welkom! 
H6 Wie heeft het voor het zeggen?


6.2 Sociale zekerheid Deel 2

Slide 25 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Herhalen 6.2 Sociale zekerheid Deel 1

- 6.2 Sociale zekerheid Deel 2
- Tussentijds zelfstandig aan het werk


Slide 26 - Slide

Herhalen 6.2 Deel 1
Leerdoelen:

Je kunt nu:

  • uitleggen wat met het sociaal minimum wordt bedoeld.√
  • uitleggen waarom Nederland een verzorgingsstaat is.√

Slide 27 - Slide

Kies het juiste antwoord.

Het bedrag dat je minimaal nodig hebt om van te kunnen leven, noem je sociaal minimum / sociale zekerheid.
A
sociaal minimum
B
sociale zekerheid

Slide 28 - Quiz

Welke woorden ontbreken?

Nederland noem je ook wel een ............................. Als je te weinig inkomen hebt, kun je een ...................... krijgen om je huur of zorgpremie te betalen.

Slide 29 - Open question

6.2 Sociale zekerheid Deel 2
Leerdoelen:

Aan het einde van deze les kun je

  • twee groepen sociale verzekeringen noemen en er voorbeelden bij geven.
  • uitleggen wat sociale voorzieningen zijn en er voorbeelden van noemen.


Slide 30 - Slide

Sociale verzekeringen
Sociale zekerheid bestaat uit de sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. 

De overheid betaalt deze met sociale premies (betaal je als je werkt)

Er zijn verschillende sociale verzekeringen:
  • werknemersverzekeringen (WW, WIA)
                                  voor mensen die in loondienst werken of gewerkt hebben
  • volksverzekeringen (AOW)
                                   voor alle inwoners













Slide 31 - Slide

Sociale voorzieningen
Sociale voorzieningen: Uitkeringen die de overheid met belastinggeld betaalt. Bijvoorbeeld:
  • huurtoeslag
  • zorgtoeslag
  • bijstandsuitkering

Als je een bijstandsuitkering ontvangt, moet je voldoende je best doen om werk te zoeken. Anders kan de overheid de uitkering stopzetten.











Slide 32 - Slide

Zelfstandig aan het werk 
timer
15:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 6 t/m 12 op blz 166 en 167. Je mag overleggen.
Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 15 minuten de tijd
Klaar? Meld je bij de docent.
Na 15 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. Je geeft dan je antwoord via lesson up door. Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen.

Slide 33 - Slide

Opgave 6 blz 166: Kies de juiste woorden


De sociale verzekeringen worden betaald met premies / subsidies die ingehouden worden op je brutoloon / nettoloon.
A
premies, brutoloon
B
premies, nettoloon
C
subsidies, brutoloon
D
subsidies, nettoloon

Slide 34 - Quiz

Opgave 6 blz 166: Kies de juiste woorden


Er zijn volks / werknemersverzekeringen zoals de WW.
A
volk
B
werknemers

Slide 35 - Quiz

Opgave 6 blz 166: Kies de juiste woorden


En volks / werknemersverzekeringen zoals de AOW.
A
volk
B
werknemers

Slide 36 - Quiz

Opgave 7 blz 166: Kies bij elke persoon de uitkering die daarbij hoort.


Hicham wordt na 15 jaar ontslagen. Het bedrijf verhuist naar het buitenland.
A
WIA
B
AOW
C
WW

Slide 37 - Quiz

Opgave 7 blz 166: Kies bij elke persoon de uitkering die daarbij hoort.


Dirk kan door een ongeval niet meer volledig werken. Hij verdient nu nog maar 50% van zijn vroegere loon.
A
WIA
B
AOW
C
WW

Slide 38 - Quiz

Opgave 7 blz 166: Kies bij elke persoon de uitkering die daarbij hoort.


Meneer Alloui is 67 geworden en kan nu stoppen met werken.
A
WIA
B
AOW
C
WW

Slide 39 - Quiz

Opgave 8a blz 166:

Bereken hoeveel euro hij aan premies volksverzekeringen betaalt.


Slide 40 - Open question

Opgave 8b blz 166:

Leg uit waarom haar ouders geen premies volksverzekeringen betalen.


Slide 41 - Open question

Opgave 9 blz 166:

Noteer dit bedrag voluit.

Slide 42 - Open question

Opgave 10 blz 167:

Noem twee voorbeelden van sociale voorzieningen.

Slide 43 - Open question

Opgave 11 blz 167:

Waarmee betaalt de overheid de sociale voorzieningen? Kies de juiste twee antwoorden.
A
Btw
B
Loonbelasting
C
Verkeersboetes

Slide 44 - Quiz

Opgave 12a blz 167:

Bereken de maandelijkse bijstandsuitkering voor een alleenstaande. Rond af op hele euro’s.

Slide 45 - Open question

Opgave 12b blz 167: Kies in onderstaande zinnen de juiste woorden.

Als meer mensen uit de bijstand een baan vinden, is de overheid meer/minder geld kwijt aan uitkeringen. Daardoor kunnen de premies en belastingen die werkenden betalen omhoog/omlaag.
A
meer, omhoog
B
meer, omlaag
C
minder, omhoog
D
minder, omlaag

Slide 46 - Quiz

Afsluiting 6.2
Leerdoelen:
  

Je kunt nu

  • uitleggen wat met het sociaal minimum wordt bedoeld.√
  • uitleggen waarom Nederland een verzorgingsstaat is.√
  • twee groepen sociale verzekeringen noemen en er voorbeelden bij geven. √
  • uitleggen wat sociale voorzieningen zijn en er voorbeelden van noemen.√

Slide 47 - Slide