vraagwoorden/listening familie/pers vnw

Unit Wie ben ik?
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Unit Wie ben ik?

Slide 1 - Slide

Inquiry Questions
What questions words can I use in Dutch?
How do I talk about family in Dutch?
What are the personal pronouns in Dutch?


Slide 2 - Slide

Schema vandaag
repeat vraagwoorden-question words
create questions
  • Listening practise
  • Correct les 6 conjugation of verbs
  • read De spin die het te druk had

Slide 3 - Slide

Vraagzinnen maken
Who?                                                   Wie? ( a person)
What?                                                  Wat? (a thing)
Which?                                                Welke?  (a specific thing)
When?                                                 Wanneer? (time)
How?                                                    Hoe? (way something is done)
Where?                                                Waar? (place)
Why?                                                     Waarom? (reason)

Slide 4 - Slide

oefenen met de vraagwoorden
wie - wat - waar - waarom - wanneer - welke - hoe

Wie ben jij?
Hoe heet je?
Waar woon je?



Slide 5 - Slide

____ heet je vader?
A
wie
B
wat
C
hoe
D
wanneer

Slide 6 - Quiz

____woon je?
A
waar
B
wat
C
wie
D
waarom

Slide 7 - Quiz

____ tas is van jou?
A
wanneer
B
wie
C
waarom
D
welke

Slide 8 - Quiz

____huil je?
A
wie
B
waarom
C
waar
D
hoe

Slide 9 - Quiz

____doe je in de pauze?
A
wat
B
wie
C
welke
D
hoe

Slide 10 - Quiz

___ ligt het boek?
A
wie
B
hoe
C
waar
D
waarom

Slide 11 - Quiz

____begint de vakantie?
A
hoe
B
wanneer
C
wie
D
waar

Slide 12 - Quiz

Familie

Slide 13 - Slide

Listening
Les 6 listen to the audio mijn familie
page 3

Slide 14 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden

personal pronoun

Slide 15 - Slide

Ik heet Rosa
Rosa
ik

Slide 16 - Slide

ik
Jij zit in de klas.
jij

Slide 17 - Slide

Saïd
Saïd is mijn broer.
Hij is mijn broer.
Saïd loopt naar de supermarkt. 
Hij loopt naar de supermarkt.
ik
hij
jij

Slide 18 - Slide

Rosa + Lisa
Lisa is mijn zus.
Zij is mijn zus.
Lisa zit op de grond.
Zij zit op de grond.
ik
hij
zij
jij

Slide 19 - Slide

Rosa + Lisa
Ik ben Rosa. 
Lisa is mijn zus. 
Rosa en Lisa zitten op de grond
Wij zitten op de grond 
ik
hij
zij
wij
jij

Slide 20 - Slide

Jij + jij + jij maken deze les.
Jullie maken deze les. 
ik
hij
zij
wij
jullie
jij

Slide 21 - Slide

Papa en mama staan daar.
Zij staan daar. 
ik
hij
zij
wij
jullie
jij
zij

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

task
Hand out copy les 3 persoonlijk voornaamwoorden
oefeningen 

Correct oefeningen Klare taal les 6

Slide 24 - Slide

Reading 
De spin-Unnati

Slide 25 - Slide

kwartetten

Slide 26 - Slide