Voorzetsels nach & zu

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g, t, mavo
• Leerjaar 4

Voorzetsels nach en zu

Leerdoelen: 

- je kent de vertaling van nach en zu
- je kunt de voorzetsels nach en zu correct toepassen 

Wat weet je nog?
Noteer wat in je opkomt bij nach en zu.

voorzetsels 3 naamval

Wanneer nach?

Betekent naar én na (ich bin nach dir an der Reihe = ik ben na jou aan de beurt)

Nach (naar) gebruik je bij:

- Landen > Ich gehe nach Australien

- Steden > Wir fahren nach Berlin

- Naar huis > ich gehe nach Hause

Wanneer zu?

Betekent naar:

- Wanneer je ergens naartoe gaat (als in onderweg zijn):

- > Ich gehe zu Nina (ik ga naar Nina)

> Ich gehe zur Bahnhof (zu + der = zur)

> Ich gehe zum Zahnarzt (zu + dem = zum)

- Thuis zijn:

> Ich bin zu Hause

Let op: zu betekent ook ‘te’ als in ‘te laat’ > du bist zu spät!

Dit is echter geen voorzetsel.

Was dat het?

Nee! Er is ook nog in, wat ook naar betekent.  :-)

Ik ga naar de bios:

Ich gehe ins Kino

hoe vertaal je 'naar' in het Duits?

Sie geht.... (naar hem)

1. nach ihn
2. zu ihn
3. nach ihm
4. zu ihm

Wir fahren ... (naar Duitsland)

1. zu Deutschland
2. nach Deutschland
3. zur Deutschland
4. nach dem Deutschland

Paris liegt ... (in Frankrijk)

1. in der Frankreich
2. im Frankreich
3. in Frankreich

Meine Eltern fliegen ... (naar Turkije)

1. nach Türkei
2. nach der Türkei
3. in Türkei
4. in die Türkei

Wir gehen heute Abend ... (naar de bioscoop)?

1. nach dem
2. in dem
3. in das
4. zu dem

Seine Großeltern fahren mit dem Zug ... (naar Nederland)

1. in die Niederlande
2. nach die Niederlanden
3. in Niederlanden
4. nach Niederlande

Am Wochenende fahren wir ... (naar het strand).

1. zu den Strand
2. nach dem Strand
3. an den Strand
4. am Strand

uit welke woorden bestaat de samentrekking 'zum' in het Duits?

uit welke woorden bestaat de samentrekking 'ins' in het Duits?

uit welke woorden bestaat de samentrekking 'zur' in het Duits?

Ich gehe nach...
(landen in het Duits)

in

nach

zu

in

... die Disko

... Hause

...meiner

Tante

... die USA

Ich fahre nach der Schule ... (naar de supermarkt)

Wir fahren in Urlaub ... (naar Oostenrijk)

Nach dem Abitur fahre ich ... (naar Zwitserland) um in einem Hotel zu arbeiten.

Samengevat : in/nach/zu

In het Nederlands gebruik je het voorzetsel ''naar''

als je ergens naartoe gaat.

In het Duits heb je 3 woorden voor ''naar'', namelijk

nach, zu & in

''In'' gebruik je als er een lidwoord voor een land staat (in die  Niederlande, in die Schweiz, in die USA)

"nach" bij landen zonder lidw & plaatsen (nach Deutschland/ Enschede)

"zu" gebruik je bij personen (naar jou = zu dir, naar mijn tante = zu meiner Tante)

Wat vind je nog lastig?

Ende