In het Nederlands gebruik je het voorzetsel ''naar''als je ergens naartoe gaat.
In het Duits heb je 3 woorden voor ''naar'', namelijk
nach, zu & in
''In'' gebruik je als er een lidwoord voor een land staat (in die Niederlande, in die Schweiz, in die USA)
"nach" bij landen zonder lidw & plaatsen (nach Deutschland/ Enschede)
"zu" gebruik je bij personen (naar jou = zu dir, naar mijn tante = zu meiner Tante)