Levensloop H1 Keuzes

Levensloop H1 Keuzes
Leerdoelen van deze les:
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen vrije en schaarse goederen,
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen investeren en consumeren
  • Je weet wat opofferingskosten zijn
  • wat speltheorie is
  •  hoe je de dominante strategie bepaalt
  • wat een nash evenwicht is
  • wat een gevangenendilemma is
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Levensloop H1 Keuzes
Leerdoelen van deze les:
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen vrije en schaarse goederen,
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen investeren en consumeren
  • Je weet wat opofferingskosten zijn
  • wat speltheorie is
  •  hoe je de dominante strategie bepaalt
  • wat een nash evenwicht is
  • wat een gevangenendilemma is

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Consumeren
  • Consumeren = in je behoeften te voorzien door iets te kopen. Die persoon noem je een consument.

Slide 3 - Slide

Investeren
  • = het kopen van nieuwe kapitaalgoederen om mee te kunnen produceren (en verkopen)
  • Bijv. een tractor

Slide 4 - Slide

Schaarste dwingt ons tot het maken van keuzes:

We moeten dus keuzes maken.

Middelen (tijd en geld) zijn alternatief aanwendbaar

Slide 5 - Slide

Wanneer is iets schaars? 

  1. Als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het te verkrijgen.
  2. Dus inzet productiemiddelen (KANO)
  3. En daarom kost het geld.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Nominaal en reëel
Het nominale budget is het budget in euro's.
Het reële budget - ook wel de koopkracht van het budget genoemd, is de hoeveelheid goederen en diensten die je voor het nominale budget kan kopen.

Dus..de koopkracht van een vast nominaal budget kan veranderen als de prijzen veranderen.

Slide 10 - Slide

De koopkracht van het budget blijft gelijk.
De koopkracht van het budget neemt af.
De koopkracht van het budget neemt toe.
Het budget blijft gelijk, terwijl de prijzen stijgen.
Het budget stijgt met een hoger percentage dan de prijzen.
Het budget daalt met een lager percentage dan de prijzen dalen.
Het budget stijgt met hetzelfde percentage als dat waarmee de prijzen stijgen.

Slide 11 - Drag question

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video