Condensatie: bindingen tussen moleculen worden gevormd → energie komt vrij.
Fruittelers gebruiken dit om bloesem te beschermen bij late nachtvorst.
Slide 6 - Slide
Energiediagram
Het energie-effect van een reactie wordt weergegeven in een energiediagram.
Het verloop van de reactie wordt van links naar rechts weergegeven:
- Beginstoffen staan links.
- Reactieproducten staan rechts.
Energiediagrammen zijn schematisch, er is geen schaalverdeling nodig.
Slide 7 - Slide
Energiediagram
reactiewarmte
ΔE: de reactiewarmte
Horizontale lijnen in het diagram tonen de energieniveaus van de beginstoffen en reactieproducten.
Het verschil in energieniveau is de reactiewarmte (ΔE):
Eenheid: joule per mol (J mol⁻¹).
Δ𝐸=𝐸chem(reactieproducten)−𝐸chem(beginstoffen)
Slide 8 - Slide
Exotherme reactie
endotherme reactie
Slide 9 - Slide
Energiediagram
activeringsenergie
Niet alle reacties starten vanzelf, ook exotherme reacties niet.
Activeringsenergie (Eact) is de energie die nodig is om de beginstoffen in de geactiveerde toestand te brengen.
Voorbeeld: Aardgas verbrandt pas na een vonk of vlam, omdat er eerst activeringsenergie nodig is.
Slide 10 - Slide
Nakijken: 5 t/m 7 (blz 78)
Slide 11 - Slide
5a
Slide 12 - Slide
5a
Slide 13 - Slide
5b
Slide 14 - Slide
5c
Slide 15 - Slide
5
d) Methaanzuur heeft de grootste CO2-emissie en is daarmee de minst goede keuze als brandstof. Daarna volgt propaan. Waterstof is de brandstof waar de grootste voorkeur naar uitgaat, omdat er bij de verbranding geen CO2 ontstaat.
e) Er bestaan geen directe bronnen van waterstof op aarde. Waterstof moet eerst gemaakt worden uit bijvoorbeeld water en energie. In waterstof is dan energie opgeslagen van een andere energiebron.
Slide 16 - Slide
5
f) Het opwekken van elektriciteit gebeurt in Nederland voor het grootste deel door de verbranding van steenkool of aardgas. Hierbij komt CO2 vrij, dus het gebruik van energie om het waterstofgas te produceren, zorgt voor CO2-emissie. Zelfs als de gebruikte elektriciteit van zonne-energie of windenergie afkomstig is, zal de CO2-emissie niet nul zijn, omdat bij de productie van zonnecellen, windmolens en personenauto’s ook CO2 wordt uitgestoten.
Slide 17 - Slide
6a
De beginstoffen hebben een hoger energieniveau dan de reactieproducten. Het energieniveau van de beginstoffen is dus hoger dan het energieniveau van de reactieproducten. De energieniveaus worden in het diagram getekend. Er is energie nodig om deze reactie op gang te brengen zodat de beginstoffen in geactiveerde toestand komen. Dit is het hoogste energieniveau. In het energiediagram moet deze activeringsenergie (Eact) worden aangegeven.
Slide 18 - Slide
6a
Slide 19 - Slide
6
b) Chemische energie wordt omgezet in warmte.
c) Ja, want de beginstoffen en de eindstoffen zijn hetzelfde.
d) De activeringsenergie wordt verlaagd bij een katalysator. De beginstoffen en reactieproducten zijn dezelfde. Het enige energieniveau dat anders is, is dat van de geactiveerde toestand.
Slide 20 - Slide
6
d) De activeringsenergie wordt verlaagd bij een katalysator. De beginstoffen en reactieproducten zijn dezelfde. Het enige energieniveau dat anders is, is dat van de geactiveerde toestand.
Slide 21 - Slide
7
a) 2 N2(g) + O2(g) → 2 N2O(g)
b) De vormingswarmte is positief, dus er wordt energie opgenomen. Het is dus een endotherme reactie.
c) Het is de omgekeerde reactie van de vormingsreactie, dus het energie-effect is ook omgekeerd: ΔE = −0,816∙105 J mol−1
d) De moleculen N2O(g) hebben bij kamertemperatuur niet voldoende energie om de activeringsenergie te overwinnen.
Slide 22 - Slide
7e
e) Het teken is negatief, dus het is een exotherme reactie. Het energieniveau van de beginstoffen is dus hoger dan het energieniveau van de reactieproducten. De energieniveaus worden in het diagram getekend. De reactiewarmte is −0,816∙105 J mol−1 . Er is energie nodig om deze reactie op gang te brengen zodat de beginstoffen in geactiveerde toestand komen. Dit is het hoogste energieniveau. In het energiediagram moet deze activeringsenergie (Eact) worden aangegeven.
Slide 23 - Slide
7e
Slide 24 - Slide
Leerdoelen 5.1
5.2.1 Je kunt de reactiewarmte van een reactie berekenen met behulp van de vormingswarmte.
5.2.2 Je kunt het rendement als percentage van de theoretische opbrengst gebruiken in berekeningen aan energieomzettingen.
Slide 25 - Slide
Vormingswarmte (Ev)
Vormingswarmte (Ev) is de energie die vrijkomt of nodig is bij het vormen van 1 mol van een verbinding uit de elementen.
Eenheid: Joule per mol (J mol⁻¹).
Vormingswarmte van elementen (niet-ontleedbare stoffen) is per definitie 0 J mol⁻¹.
Slide 26 - Slide
Vormingswarmte (Ev)
voorbeeld: vorming van NaCl
Reactievergelijking: Na(s) + ½ Cl₂(g) → NaCl(s).
Ev = −4,11∙10⁵ J mol⁻¹ (negatief, dus exotherm).
Exotherme reactie: energie komt vrij, beginstoffen hebben een hoger energieniveau dan de producten.
Slide 27 - Slide
Vormingswarmte (Ev)
voorbeeld: vorming van NaCl
Reactievergelijking: Na(s) + ½ Cl₂(g) → NaCl(s).
Ev = −4,11∙10⁵ J mol⁻¹ (negatief, dus exotherm).
Exotherme reactie: energie komt vrij, beginstoffen hebben een hoger energieniveau dan de producten.
Omgekeerde reactie: Ontleding van NaCl
Reactie: NaCl(s) → Na(s) + ½ Cl₂(g).
Endotherme reactie: energie moet worden toegevoegd.
Wet van behoud van energie: benodigde energie = vrijgekomen energie bij vorming. Ev = +4,11∙10⁵ J mol⁻¹
Slide 28 - Slide
vorming van NaCl ontleding van NaCl
Slide 29 - Slide
Vormingswarmte (Ev) in binas
Binas tabel 57A: vormingswarmten van anorganische stoffen.
Binas tabel 57B: vormingswarmten van organische stoffen.
Meeste vormingswarmten zijn negatief (exotherm), maar sommige zijn positief (endotherm), zoals: NO₂(g), HI(g), C₂H₄(g).
Slide 30 - Slide
Vormingswarmte (Ev)
Elementen
Elementen en verschillende vormen
Elementen bestaan uit één atoomsoort (zie Binas tabel 40A).
Vormingswarmte van elementen (niet-ontleedbare stoffen) is per definitie 0 J mol⁻¹.
uitzondering!! Sommige elementen hebben verschillende vormen (bijv. koolstof: grafiet en diamant). (voetnoot 57A)
C (s) grafiet → C (s) diamant: vereist 0,019∙10⁵ J mol⁻¹ energie.
Slide 31 - Slide
Vormingswarmte (Ev)
Fasen
Verschil tussen vloeibaar en gasvormig water (57A)
H₂O(l): Ev = −2,86∙10⁵ J mol⁻¹.
H₂O(g): Ev = −2,42∙10⁵ J mol⁻¹.
Minder energie komt vrij bij de vorming van H₂O(g) dan H₂O(l) → extra energie nodig voor verdamping.
Bij berekeningen: let op of water als vloeistof of gas vrijkomt.
Slide 32 - Slide
Reactiewarmte ΔE berekenen
ΔE = Ev(reactieproducten) − Ev(beginstoffen).
Belang van coëfficiënten in de reactievergelijking: Vormingswarmte moet worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt uit de reactievergelijking.
Voorbeeld: als er 2 H₂O(l) in de vergelijking staat, moet Ev(H₂O(l)) × 2 worden genomen.
Slide 33 - Slide
Voorbeeldopdracht 1
Bereken de reactiewarmte voor de verbranding van diwaterstofsulfide, H2S(g), in J mol−1. Er komt waterdamp, H2O(g), en zwaveldioxide, SO2(g), vrij. Geef ook aan of de reactie endotherm of exotherm is.
Slide 34 - Slide
Voorbeeldopdracht 2
Voor een andere manier... bekijk dan voorbeeldopracht 2