Herhalen ontleden, lv, mv

Herhaling zinsdelen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling zinsdelen

Slide 1 - Slide

Programma
  1. Nakijken
  2. Doel benoemen
  3. Herhaling zinsdelen
  4. (verlengde) instructie
  5. Aan de slag
  6. Afsluiting 


Slide 2 - Slide

Nakijken
B4 opdracht 1 en 2 blz. 106

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat we onder een gezegde verstaan;
- hoe we het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde kunt herkennen.
 -  hoe je een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp kunt herkennen in de zin

Slide 4 - Slide

Zinsdelen tot nu toe....

- persoonsvorm
- onderwerp
- gezegde (werkwoordelijk & naamwoordelijk)
- lijdend en meewerkend voorwerp

Slide 5 - Slide

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp uit deze zin:
De jongen die daar loopt, wil een afspraak met mijn tante maken.
A
de jongen
B
mijn tante
C
een afspraak
D
de jongen die daar loopt

Slide 7 - Quiz

lijdend voorwerp

Slide 8 - Slide

Lijdend Voorwerp
  • Wie / wat + gezegde + onderwerp
  • Ondergaat de handeling
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!

Slide 9 - Slide

Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat + wg + o?
B
wie/wat + wg?
C
wie/wat + mv?
D
wie/wat + lv?

Slide 10 - Quiz

Wat is in de volgende zin het lijdend voorwerp?
De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
A
de postbezorger
B
de bestelling
C
de klant
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 11 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

'Liza at vandaag twee stukken pizza.'
A
twee stukken
B
pizza
C
twee stukken pizza
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 12 - Quiz

Meewerkend voorwerp

Slide 13 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv)
- Hoeft niet altijd in een zin te staan;

- Een MV is bijna altijd een mens of een dier;

- Controleer of je aan/voor kunt weglaten of kunt toevoegen.

Meewerkend voorwerp (mv)

Slide 14 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv)
Het meewerkend voorwerp is een zinsdeel. 

Dit zinsdeel geeft aan voor wie iets bestemd is

Mijn broer /heeft /een auto /voor mijn oom /gekocht. (met lv)

De auto is /voor mijn oom/ gekocht. (zonder lv)
Meewerkend voorwerp (mv)

Slide 15 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv)
Het meewerkend voorwerp is een zinsdeel. 

Dit zinsdeel geeft aan voor wie iets bestemd is

Aan hem/ heb/ ik /de oplossing /gegeven (met lv)

De oplossing /is /aan hem /gegeven. (zonder lv)
Meewerkend voorwerp (mv)

Slide 16 - Slide

Wat is het onderwerp, het meewerkend voorwerp en het lijdend voorwerp?

Het vakantiewerk heeft ons vijftig euro opgeleverd

Slide 17 - Open question

Gaan jullie de burgemeester interviewen?

het meewerkend voorwerp is:
A
gaan interviewen
B
de burgemeester
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 19 - Quiz

Meewerkend voorwerp?
Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?

A
wie
B
mijn konijn
C
geen meewerkend voorwerp
D
eten

Slide 20 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link

Aan de slag

Maken opdracht 3 t/m 9 op pagina 107

Slide 24 - Slide