Betoog 5-3-'21

1 / 20
next
Slide 1: Slide
VerzorgingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Raadsel
Waarom zijn vissen slim?

Slide 2 - Slide

Raadsel
Waarom zijn vissen slim?

Ze zwemmen in scholen

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog van
de vorige les?

Slide 4 - Mind map

Even ophalen
10 vragen
Geen namen
Noteer je aantal fouten
Roep maar als je vragen hebt!

Slide 5 - Slide

Wat zet je boven aan je betoog?
A
Je titel
B
Je stelling
C
Jouw mening
D
'Betoog'

Slide 6 - Quiz

Wat is de bedoeling van een betoog?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 7 - Quiz

Wat is het beste moment om een titel te bedenken?
A
Zodra je een onderwerp in gedachten hebt
B
Tijdens het schrijven van de tekst
C
Voor het schrijven van de tekst
D
Na het schrijven van de tekst

Slide 8 - Quiz

Aan de hand van wat kan je je inleiding schrijven?
A
Een casus
B
Een voorbeeld uit de praktijk
C
Een actualiteit
D
Een anekdote

Slide 9 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een goede stelling?
A
'De scholen moeten weer open'
B
'Moeten de scholen weer open?'
C
'Geen enkele school moet wel niet gesloten blijven'
D
'Open'

Slide 10 - Quiz

Hoeveel argumenten noem je minimaal in je betoog om je mening te ondersteunen ?
A
Één
B
Twee
C
Drie
D
Vier

Slide 11 - Quiz

Even tussendoor:
Wat is een voorbeeld van een opsommend signaalwoord?

Slide 12 - Open question

Wat is de beste alinea om je tegenargument in te verwerken?
A
Alinea 1
B
Alinea 2
C
Alinea 3
D
Alinea 4

Slide 13 - Quiz

Even tussendoor:
Wat is een voorbeeld van een tegenstellend signaalwoord?

Slide 14 - Open question

Wat is een uitsmijter?
A
Gebakken eieren op brood
B
Slotnummer van een concert
C
Een buitenzetter
D
Een pakkende slotzin van een tekst

Slide 15 - Quiz

Wat herhaal je nog een keer in de conclusie?
A
Je stelling
B
Je titel
C
Je sterkste argument
D
Je tegenargument

Slide 16 - Quiz

Even tussendoor:
Wat is een voorbeeld van een concluderend signaalwoord?

Slide 17 - Open question

Wat moet je onthouden als je je titel bedenkt?
A
Hij moet kort zijn
B
Hij moet lang zijn
C
Hij mag geen werkwoorden bevatten
D
Hij mag nooit hetzelfde zijn als je stelling

Slide 18 - Quiz

Hoeveel vragen had je goed?
010

Slide 19 - Poll

Zijn er nog vragen over het betoog?

Slide 20 - Open question