2.9 Woordenschat

Vak: Nederlands
Hoofdstuk 2.9 woordenschat
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3.
Lesdoel
4.
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk 2.9 woordenschat
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3.
Lesdoel
4.
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands voor je op bladzijde 71.
Pak daarnaast je schrift van Nederlands op tafel.

Slide 2 - Slide

2. Terugblik
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Hoe zat het ook alweer met de korte en de lange klank?

Slide 3 - Slide

Wat is de PV?
Mijn school organiseert een sportdag.
A
Mijn school
B
organiseert
C
sportdag

Slide 4 - Quiz

Wat is de PV?
De buren zijn niet thuis
A
De buren
B
zijn
C
thuis

Slide 5 - Quiz

Wat is de PV?
Heb jij een blaadje voor mij?
A
Heb
B
Jij
C
blaadje

Slide 6 - Quiz

Ik hoor een korte klank, dan schrijf ik het in het meervoud twee medeklinkers.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Ik hoor een lange klank ik schrijf het meervoud met twee medeklinkers.
A
Juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Maak het woord af:
paardenst...en
A
al
B
all

Slide 9 - Quiz

Maak het woord af:
Konijnenr...en
A
en
B
enn

Slide 10 - Quiz

Maak het woord af:
Appelb...en
A
om
B
oom

Slide 11 - Quiz

Maak het woord af:
Basissch...en
A
ol
B
oll

Slide 12 - Quiz

3. Lesdoel
Aan het eind van deze les:

Begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden
Begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten. 

Slide 13 - Slide

Wat betekent het volgende woord:
aantekeningen maken
A
wat je denkt dat zal gebeuren
B
Waar het voor is
C
dingen kort opschrijven
D
besluit om iets te veranderen

Slide 14 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Maatregel
A
Deel
B
Iets wat je vaak doet
C
zoals het op dat moment was
D
Besluit om iets te veranderen

Slide 15 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Auteur
A
Schrijver
B
Iemand die in films speelt
C
Bladzijden
D
Deel

Slide 16 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Schitterend
A
Briljante
B
oogverblindend
C
Voorkomen
D
opbrengst

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Eerlijk
A
Voorkomen
B
Briljante
C
fair

Slide 18 - Quiz

6. Zelfstandig werken
Je gaat in opdracht 27, 28 en 29 maken.



timer
1:00

Slide 19 - Slide

7. Evaluatie
Wat zijn schooltaalwoorden?
Hoe ging het werken met het woordenboek?



Slide 20 - Slide