Paragraaf 3.1 - Organismen en hun omgeving [4]

3.1 Organismen in hun omgeving
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt beschrijven welke biotische en abiotische factoren invloed op organismen hebben
  • Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is
1 / 15
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

3.1 Organismen in hun omgeving
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt beschrijven welke biotische en abiotische factoren invloed op organismen hebben
  • Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is

Slide 1 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Wat heeft allemaal invloed op organismen?

  • Biotische factoren (levende invloeden)
    - Voedsel, vijanden, schuilplaats, soortgenoten
  •  Abiotische factoren (niet-levende invloeden)
    - Water, licht, temperatuur, wind
  • Biotische + abiotische factoren > ecosysteem
    - Hoe het gebied eruit ziet (samenstelling)


Slide 2 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving

Slide 3 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
  • Wat? Maken 3.1 – Opdracht 1 t/m 7
  • Hoe? Blz. 132 t/m 136
  • Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
  • Tijd? 10 minuten
  • Uitkomst? Opdracht 1 t/m 7 is af. 
  • Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst).

timer
10:00

Slide 4 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Leerdoel(en) van deze les:


  • Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe planten zijn aangepast aan hun ecosysteem

Slide 5 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Hoe zijn planten aangepast aan hun ecosysteem?

  • Voorjaarsbloeiers > leven in donkere bossen
    - groeien en bloeien voordat bomen bladeren krijgen
  • Klimplanten > leven in donkere bossen
    - heeft hechtworteltjes aan stengel, groeit tegen boom omhoog naar het licht
  • Wortelrozetten > leven in dichtbegroeide grasland
    - platte bladeren op de grond, creëert zo ruimte voor zichzelf, boven en onder de grond
  • Woestijnplanten -> zuinig met water
    - weinig water verdampen uit bladeren (cactus geen bladeren, maar stekels)
    - kleine bladeren met vette waslaag of haren op bladeren

Slide 6 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
  • Wat? Maken 3.1 – Opdracht 8 t/m 11
  • Hoe? Blz. 137 t/m 138
  • Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
  • Tijd? 10 minuten
  • Uitkomst? Opdracht 8 t/m 11 is af. 
  • Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst).

timer
10:00

Slide 7 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan een koude of hete omgeving

Slide 8 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Hoe zijn dieren aangepast aan kou en hitte?
  • Zoogdieren en vogels zijn warmbloedig (lichaamstemperatuur constant), rond 37° C
  • Koude omgeving?
    - Vogels -> opgezette veren
    - Zoogdieren -> wintervacht, korte poten en kleine oren
    - Laag stilstaande lucht tussen veren of vacht > isolatie
    - Zoogdieren in water > dikke speklaag
  • Warme omgeving?
    - Zoogdieren -> zomervacht, korte haren
    - Grote oren en langere poten
  • Schutkleur = aanpassing aan omgeving


Slide 9 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
  • Wat? Maken 3.1 – Opdracht 12 t/m 19
  • Hoe? Blz. 139 t/m 141
  • Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
  • Tijd? 10 minuten
  • Uitkomst? Opdracht 12 t/m 19 is af. 
  • Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst).

timer
10:00

Slide 10 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt uitleggen hoe het gebit van dieren is aangepast aan hun voedsel
  • Je kunt uitleggen hoe de snavels van vogels zijn aangepast aan hun voedsel en hoe de poten van vogels zijn aangepast aan hun leefwijze

Slide 11 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Hoe zijn dieren aangepast aan hun leefwijze?

Zoogdieren -> plooikiezen, hoektanden, knipkiezen
  • plooikiezen > vermalen van planten (planteneters)
  • hoektanden > prooi vasthouden (alleseters, vleeseters)
  • knipkiezen > vlees in stukken scheuren (vleeseters)

Slide 12 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Vogels -> haak-, zeef-, pincet- en kegelsnavel
  • Haaksnavel > prooi aan stukken scheuren (roofvogels)
  • Zeefsnavel > plantjes en diertjes uit water zeven (watervogels)
  • Pincetsnavel > insecten lospeuteren uit bomen (weide- en tuinvogels)
  • Kegelsnavel > zaden kraken (tuinvogels)

Slide 13 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Soorten poten -> grijp-, zwem-, stelt- en klimpoten
  • Grijppoten > klauwen met scherpe nagels (roofvogels)
  • Zwempoten > zwemvliezen tussen de tenen (watervogels)
  • Steltpoten > lange poten met lange tenen (weidevogels)
    - makkelijker door ondiep water of hoog gras lopen
  • Klimpoten > tenen naar voren en achter (tuinvogels)
    - op en neer lopen langs boomstammen

Slide 14 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
  • Wat? Maken 3.1 – Opdracht 20 t/m 25
  • Hoe? Blz. 142 t/m 146
  • Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
  • Tijd? 10 minuten
  • Uitkomst? Opdracht 20 t/m 25 is af. 
  • Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst).

timer
10:00

Slide 15 - Slide