Nakijken Cursus Meer dan lezen

Nakijken Cursus Meer dan lezen
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nakijken Cursus Meer dan lezen

Slide 1 - Slide

par. 1 Onbekende woorden

Slide 2 - Slide

Opdracht 1

Slide 3 - Slide

  • hertrouwen opnieuw trouwen
  • kleurloos zonder kleur
  • onbetrouwbaar niet te vertrouwen
  • ontkomen wegkomen
  • smaakvol met veel smaak
  • studieadvies tips voor je opleidingskeuze
  • uitbouwen een gebouw of ruimte groter maken
  • 2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: smaakvol ↔ smakeloos


Slide 4 - Slide

Opdracht 2

Slide 5 - Slide

  • 1 A kleuters
  • meesterverteller A bekend woorddeel – delen van het woord
  • erbuiten B bekend woorddeel – voorvoegsel
  • boordevol C bekend woorddeel – achtervoegsel
  • kartonboek A bekend woorddeel – delen van het woord
  • allerkleinsten B bekend woorddeel – voorvoegsel

Slide 6 - Slide

  • 3 grote (olifant) ↔ kleine (muis)
  • overdag ↔ ’s nachts
  • binnen ↔ erbuiten

  • 4  Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
  • warm ↔ koud
  • dik ↔ dun
  • hard ↔ zacht

Slide 7 - Slide

Opdracht 3

Slide 8 - Slide

  • 1 Donkey Kong-spelletje
  • 2 prijzig / duur / met veel waarde
  • 3 Bekend achtervoegsel
  • 4 Spelletje (handheld) met een of twee LCD-schermpjes en een paar knoppen, waar maar één spel op gespeeld kon worden.
  • 5 niet
  • 6 gok
  • 7 B onlangs

Slide 9 - Slide

  • 8 pas geleden / net gebeurd
  • 9 Een spelcassette uit 1985 van Nintendo's klassieke videospel Super Mario Bros werd voor een recordbedrag van 2 miljoen dollar verkocht.
  • 10 Super Mario Bros
  • 11 voorloper = voorganger
  • uitgegeven = uitgebracht
  • warenhuis = winkel met allemaal verschillende spullen
  • spelcassette = cassette (schijfje) waar een spel op staat
  • recordbedrag = heel hoog bedrag

Slide 10 - Slide

  • 12 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Nee, ik zou voor dat geld een huis kopen.
  • 13 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Nee, want ik speel alleen op de iPad en daar heb je geen fysiek spelletje dat je kunt kopen, alles is online.

Slide 11 - Slide

Opdracht 4

Slide 12 - Slide

  • 1 niet bijzonder ↔ uniek
  • 2 maar
  • 3 onthouden = in je geheugen houden / herinneren / weten
  • 4 onder - grond
  • 5 20 ton afval
  • 6 De pluchen rat.
  • 7 De buurt liep daardoor onder water.

Slide 13 - Slide

  • 8 De rat was jaren geleden echter weggespoeld tijdens een hevige regenbui.
  • 9 Eigen antwoord bijvoorbeeld: Nee, want bij ons zijn de buizen van de riolering niet zo groot. Of wij vieren niet zo uitgebreid Halloween.

Slide 14 - Slide

Opdracht 5

Slide 15 - Slide

  • 1 maar
  • 2 stilstaan rennen
  • 3 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Niet te hard werken of altijd maar blijven doorgaan, maar af en toe rust nemen om in balans te blijven.
  • 4 altijd
  • 5 niet te breken
  • 6 voor altijd verbonden
  • 7 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Tekst 4, want mijn moeder is altijd maar bezig en neemt nooit even rust. Of: Tekst 5, want je moeder blijft altijd je moeder.

Slide 16 - Slide

Opdracht 6

Slide 17 - Slide

  • 1 D kleuren bij dieren
  • 2 heel erg
  • 3 Ze kunnen zichzelf van kleur veranderen.
  • 4 groter worden en kleiner worden
  • 5 met veel kleur
  • 6 A hoofd

Slide 18 - Slide

  • 7 B Ja en nee, de veren hebben niet veel kleur, maar reflecteren kleuren uit het zonlicht.
  • 8 te zien
  • 9 soortgenoten (al.1) leden van dezelfde groep
  • schutkleur (al. 2) kleur die niet opvalt in je omgeving
  • kleurstof (al. 3) stof die kleur geeft
  • achterwerk (al. 4) kont
  • rechtstreeks (al. 5) direct
  • weerkaatsen (al. 5) reflecteren

Slide 19 - Slide

par. 3 Alinea's en kernzinnen

Slide 20 - Slide

Opdracht 1

Slide 21 - Slide

  • 1 C Holi-feest
  • 2 3 alinea’s, drie, 3,
  • 3 inspringen
  • 4 Elk jaar
  • 5 Holi wordt
  • 6 B holi
  • 7 voorbeelden van landen waar het Holi-feest wordt gevierd

Slide 22 - Slide

Opdracht 2

Slide 23 - Slide

  • 1 a-b-c-f-h-g-d-e

Slide 24 - Slide

  • b De algemeen erkende feestdagen zijn vastgesteld in een wet.
  • c Deze feestdagen in Nederland zijn de nationale feestdagen, nieuwjaar en een aantal christelijke feestdagen.
  • f Nationale feestdagen zijn Koningsdag op 27 april en Bevrijdingsdag op 5 mei.
  • h Pasen, Pinksteren en Hemelvaartsdag zijn een paar voorbeelden van christelijke feestdagen.
  • g Overige feestdagen zijn feestdagen die niet wettelijk erkend zijn.
d Deze overige feestdagen zijn feesten die worden gevierd in bepaalde regio’s of stad, zoals Luilak in
Noord-Holland en Leids Ontzet in Leiden.
e Maar ook feesten als Halloween en Carnaval horen bij de overige feestdagen.

Slide 25 - Slide

  • d Deze overige feestdagen zijn feesten die worden gevierd in bepaalde regio’s of stad, zoals Luilak in Noord-Holland en Leids Ontzet in Leiden.
  • e Maar ook feesten als Halloween en Carnaval horen bij de overige feestdagen.

Slide 26 - Slide

  • 2 b-c-f-h (algemeen erkende feestdagen)
  •     g-d-e (de overige feestdagen)
  • 3  1. algemeen erkende feestdagen en 2. overige feestdagen
  • 4 De kernzin uit alinea 2 begint met: De algemeen erkende (zin b)
  • 5 De kernzin uit alinea 3 begint met: Overige feestdagen (zin g)

Slide 27 - Slide

Opdracht 3

Slide 28 - Slide

  • 1 Eigen antwoord. Je hebt de woorden uit vraag 2 in tekst 3 onderstreept.
  • 2 nachtwacht: iemand die in de nacht op wacht staat
  • sindsdien: vanaf dat moment
  • activiteiten: bezigheden
  • raddraaiers: relschoppers
  • in toom houden: in bedwang houden
  • definitief: voor altijd zo


Slide 29 - Slide

Opdracht 4

Slide 30 - Slide

  • 1 Luilak (een gehaat en geliefd feest)
  • 2 activeren – informeren – instrueren – overtuigen.
  • 3 1. de witregels
  • 2. de cijfers voor de alinea’s
  • 4 Niet iedereen vindt het een leuk feest, er zijn voor- en tegenstanders die daarover praten.
  • 5 A de eerste zin
  • 6 Omdat het (voor veel mensen) geen echt feest is.

Slide 31 - Slide

  • 7 alinea 2, twee, de 2e, 2e
  • 8 C Vroeger
  • 9 regelmatig
  • 10 opstootjes, vechtpartijen
  • 11 de zestiende eeuw
  • 12 Het juiste antwoord bevat: Om ongeregeldheden te voorkomen willen ze andere activiteiten organiseren.
  • 13 A de eerste zin
  • 14 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Ja, ik doe mee, want ik vind het leuk om met vrienden buiten te zijn.
  • Nee, ik doe niet mee, ik vind dat je andere mensen niet moet lastigvallen.

Slide 32 - Slide

Opdracht 5

Slide 33 - Slide

  • 1 Kernvraag: Waarom vieren we oud en nieuw op 1 januari?
  • 2 Het juiste antwoord bevat twee van deze: Waarom eten we oliebollen? Waarom steken we vuurwerk aan? Hoe is oud en nieuw ontstaan?
  • 3 Het juiste antwoord bevat: Door beelden te laten zien die bij het volgende onderwerp passen.
  • 4 Nee, andere culturen en religies vieren het op een ander moment. | Nee, China viert het in de lente, de Joden in de herfst.

Slide 34 - Slide

  • 5 Het juiste antwoord bevat: dat de langste nacht voorbij was, dat de dagen langer worden en de zon weer terugkomt.
  • 6 om hun god Janus gunstig te stemmen | ter bescherming
  • 7 Zo kon Janus terugkijken naar het oude jaar en vooruitkijken naar het nieuwe jaar.
  • 8 Julius Caesar
  • 9 Eigen antwoord, Je hebt de vraag van je klasgenoot beantwoord.

Slide 35 - Slide

Opdracht 6

Slide 36 - Slide

  • 1 Eigen antwoord. Je hebt de woorden uit vraag 2 in tekst 4 onderstreept.
  • 2 duisternis: het donker
  • symbool: iets wat iets anders betekent dan de gewone betekenis
  • theorie: de gedachte die een verschijnsel verklaart
  • omwonenden: buren
  • overgewaaid: komt uit een ander land
  • stamt uit: is ontstaan in
  • populairder: geliefder

Slide 37 - Slide

Opdracht 7

Slide 38 - Slide

  • 1 (verschillende) lichtfeesten
  • 2 activeren – informeren – instrueren – overtuigen.
  • 3 ooit
  • 4 Alinea 4, daarin worden pompoenen genoemd.
  • 5 A godsdienstige lichtfeesten
  • 6 A de eerste zin
  • 7 Halloween

Slide 39 - Slide

  • 8 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: koningsdag, Bevrijdingsdag, Luilak, kerst, oud en nieuw.
  • 9 het lichtfeest Sint Maarten
  • 10 het begin van de winter
  • 11 Ooit was 25 december een heidens midwinterfeest om de geboorte van de zon te vieren, met het ontsteken van kaarsen.
  • 12 Halloween vier je op 31 oktober en het midwinterfeest in de winter na de langste nacht als de dagen weer langer worden (en de zon terugkomt).

Slide 40 - Slide

Opdracht 8

Slide 41 - Slide

  • 1 Iemand die blij is en klaar is om de dag te beginnen.
  • 2 Er zit een feest in mij, een feestfeest in mij
  • 3 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: de vrolijke kleuren, de tekst, de confetti
  • 4 Als je het uitspreekt, klinkt het Engels.


Slide 42 - Slide