2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: smaakvol ↔ smakeloos
Slide 4 - Slide
Opdracht 2
Slide 5 - Slide
1 A kleuters
2 meesterverteller A bekend woorddeel – delen van het woord
erbuiten B bekend woorddeel – voorvoegsel
boordevol C bekend woorddeel – achtervoegsel
kartonboek A bekend woorddeel – delen van het woord
allerkleinsten B bekend woorddeel – voorvoegsel
Slide 6 - Slide
3 grote (olifant) ↔ kleine (muis)
overdag ↔ ’s nachts
binnen ↔ erbuiten
4 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
warm ↔ koud
dik ↔ dun
hard ↔ zacht
Slide 7 - Slide
Opdracht 3
Slide 8 - Slide
1 Donkey Kong-spelletje
2 prijzig / duur / met veel waarde
3 Bekend achtervoegsel
4 Spelletje (handheld) met een of twee LCD-schermpjes en een paar knoppen, waar maar één spel op gespeeld kon worden.
5 niet
6 gok
7 B onlangs
Slide 9 - Slide
8 pas geleden / net gebeurd
9 Een spelcassette uit 1985 van Nintendo's klassieke videospel Super Mario Bros werd voor een recordbedrag van 2 miljoen dollar verkocht.
10 Super Mario Bros
11 voorloper = voorganger
uitgegeven = uitgebracht
warenhuis = winkel met allemaal verschillende spullen
spelcassette = cassette (schijfje) waar een spel op staat
recordbedrag = heel hoog bedrag
Slide 10 - Slide
12 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Nee, ik zou voor dat geld een huis kopen.
13 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Nee, want ik speel alleen op de iPad en daar heb je geen fysiek spelletje dat je kunt kopen, alles is online.
Slide 11 - Slide
Opdracht 4
Slide 12 - Slide
1 niet bijzonder ↔ uniek
2 maar
3 onthouden = in je geheugen houden / herinneren / weten
4 onder - grond
5 20 ton afval
6 De pluchen rat.
7 De buurt liep daardoor onder water.
Slide 13 - Slide
8 De rat was jaren geleden echter weggespoeld tijdens een hevige regenbui.
9 Eigen antwoord bijvoorbeeld: Nee, want bij ons zijn de buizen van de riolering niet zo groot. Of wij vieren niet zo uitgebreid Halloween.
Slide 14 - Slide
Opdracht 5
Slide 15 - Slide
1 maar
2 stilstaan rennen
3 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Niet te hard werken of altijd maar blijven doorgaan, maar af en toe rust nemen om in balans te blijven.
4 altijd
5 niet te breken
6 voor altijd verbonden
7 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Tekst 4, want mijn moeder is altijd maar bezig en neemt nooit even rust. Of: Tekst 5, want je moeder blijft altijd je moeder.
Slide 16 - Slide
Opdracht 6
Slide 17 - Slide
1 D kleuren bij dieren
2 heel erg
3 Ze kunnen zichzelf van kleur veranderen.
4 groter worden en kleiner worden
5 met veel kleur
6 A hoofd
Slide 18 - Slide
7 B Ja en nee, de veren hebben niet veel kleur, maar reflecteren kleuren uit het zonlicht.
8 te zien
9 soortgenoten (al.1) leden van dezelfde groep
schutkleur (al. 2) kleur die niet opvalt in je omgeving
kleurstof (al. 3) stof die kleur geeft
achterwerk (al. 4) kont
rechtstreeks (al. 5) direct
weerkaatsen (al. 5) reflecteren
Slide 19 - Slide
par. 3 Alinea's en kernzinnen
Slide 20 - Slide
Opdracht 1
Slide 21 - Slide
1 C Holi-feest
2 3 alinea’s, drie, 3,
3 inspringen
4 Elk jaar
5 Holi wordt
6 B holi
7 voorbeelden van landen waar het Holi-feest wordt gevierd
Slide 22 - Slide
Opdracht 2
Slide 23 - Slide
1 a-b-c-f-h-g-d-e
Slide 24 - Slide
b De algemeen erkende feestdagen zijn vastgesteld in een wet.
c Deze feestdagen in Nederland zijn de nationale feestdagen, nieuwjaar en een aantal christelijke feestdagen.
f Nationale feestdagen zijn Koningsdag op 27 april en Bevrijdingsdag op 5 mei.
h Pasen, Pinksteren en Hemelvaartsdag zijn een paar voorbeelden van christelijke feestdagen.
g Overige feestdagen zijn feestdagen die niet wettelijk erkend zijn.
d Deze overige feestdagen zijn feesten die worden gevierd in bepaalde regio’s of stad, zoals Luilak in
Noord-Holland en Leids Ontzet in Leiden.
e Maar ook feesten als Halloween en Carnaval horen bij de overige feestdagen.
Slide 25 - Slide
d Deze overige feestdagen zijn feesten die worden gevierd in bepaalde regio’s of stad, zoals Luilak in Noord-Holland en Leids Ontzet in Leiden.
e Maar ook feesten als Halloween en Carnaval horen bij de overige feestdagen.
Slide 26 - Slide
2 b-c-f-h (algemeen erkende feestdagen)
g-d-e (de overige feestdagen)
3 1. algemeen erkende feestdagen en 2. overige feestdagen
4 De kernzin uit alinea 2 begint met: De algemeen erkende (zin b)
5 De kernzin uit alinea 3 begint met: Overige feestdagen (zin g)
Slide 27 - Slide
Opdracht 3
Slide 28 - Slide
1 Eigen antwoord. Je hebt de woorden uit vraag 2 in tekst 3 onderstreept.
2 nachtwacht: iemand die in de nacht op wacht staat