Basiscursus Schrijven 1.3 Controleren + Taalverzorging 3.3 Meervoud

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Herhalen:
  • Werkwoordspelling alles door elkaar (4 zinnen)
  • Taalverzorging: 3.1 Hoofdletters & 3.2 Leestekens
  • Basiscursus Schrijven 1.1 Voorbereiden + Schrijven 1.2 Controleren en verbeteren

Nieuwe lesstof
  • Basiscursus Schrijven: 1.3 controleren en verbeteren
  • Taalverzorging: 3.3 Meervoud







Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Herhalen 
  • Werkwoordspelling, zodat je beter wordt en de herkansing goed kan maken.
  • Taalverzorging, opdat je de spellingsregels kunt toepassen in een schrijfopdracht/schrijfexamen.


Basiscursus Schrijven: 1.3 controleren en verbeteren:
  • Je leert kritisch naar een tekst te kijken en kunt de fouten eruit halen. 
  • Je kunt de fouten op verbeteren, zodat je een tekst krijgt zonder taal- of spelfouten en met een lay-out die past bij het doel en het publiek.







Slide 3 - Slide

Herhalen - de beste manier van leren

Slide 4 - Slide

...... jij hier niet altijd zo hard? (rijden)
A
rijd
B
rijdt

Slide 5 - Quiz

Naar het ........ schip kwamen veel mensen kijken. (stranden)
A
gestrande
B
gestrandde

Slide 6 - Quiz

Waardoor ..... jij vroeger toch je vingers zo vaak? (branden)
A
brand
B
brandt
C
brande
D
brandde

Slide 7 - Quiz

Raak jij zo snel ...... (vermoeien)?
A
vermoeit
B
vermoeid

Slide 8 - Quiz

Welke woorden uit de zin moeten met een hoofdletter?

met kerst zijn we altijd vrij.
timer
0:15

Slide 9 - Open question

Welke woorden uit de zin moeten met een hoofdletter?

in juni is het altijd warm in het gebouw aan de scheepsbouwweg.

Slide 10 - Open question

Welke woorden uit de zin moeten met een hoofdletter?

veel turkse jongens kiezen voor het vak autotechniek.
timer
0:15

Slide 11 - Open question

In welke zin zijn de leestekens goed gebruikt?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 12 - Quiz

In welke zin zijn de leestekens goed gebruikt?
A
Als jullie klaar zijn mogen jullie gaan ?
B
Als jullie klaar zijn, mogen jullie gaan !

Slide 13 - Quiz

Zijn de hoofdletters en leestekens juist gebruikt?

'Het is mooi weer voor een wandeling' : zei de buurman.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Nieuwe lesstof:
3.3

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat is het meervoud van seconde?
A
seconde
B
secondes
C
secondes/seconden
D
seconden

Slide 17 - Quiz

Het meervoud van museum is:
A
museums
B
musea
C
museums en musea
D
museum heeft geen meervoud

Slide 18 - Quiz

Het meervoud van porie is:
A
porien
B
pories
C
porieën
D
poriën

Slide 19 - Quiz

Wat is het meervoud van categorie?
A
categoriën
B
categorieën

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Bij belangrijke teksten: vraag iemand om je te controleren!

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Aan de slag: Schrijven 1.3
Opdrachten 1 en 2
Aan de slag: Taalverzorging
3.3 Meervoud

Slide 24 - Slide