TCA1 4.9-4.10

TCA1 4.9-4.10
Nodig voor deze paragrafen:
  1. kaartjes om viertallen te maken
  2. kaartjes met afbeeldingen van de woorden van 4.7
  3. tekst 4.9
  4. kaartjes met de woorden van 4.9

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2MBOISKStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

TCA1 4.9-4.10
Nodig voor deze paragrafen:
  1. kaartjes om viertallen te maken
  2. kaartjes met afbeeldingen van de woorden van 4.7
  3. tekst 4.9
  4. kaartjes met de woorden van 4.9

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

TCA1 4.8  vragen maken
Cursist A: pak een kaartje
maak een goede vraagzin met een vraagwoord
Cursist B: schrijf de vraagzin op
Cursist C: geef antwoord op de vraagzin
Cursist D: schrijf de antwoordzin op

Ieder groepje maakt 5 vraagzinnen: met elk vraagwoord één zin.

Slide 4 - Slide

Docent maakt viertallen en deelt de kaartjes afbeeldingen van 4.7 uit.
Cursist A: pak een kaartje maak een goede vraagzin met een vraagwoord
Cursist B: schrijf de vraagzin op
Cursist C: geef antwoord op de vraagzin
Cursist D: schrijf de antwoordzin op
Iedere groep maakt in totaal 6 zinnen.

Slide 5 - Slide

Voorkennis ophalen
Werkvorm zoek de fout:

In tweetallen zoeken de cursisten de fout.
Vraag klassikaal een paar tweetallen uit te leggen wat precies de fout is.
Wat leer je vandaag?
Ik kan iemand vriendelijk vragen me te helpen.
Ik weet wat de woorden: oké, genoeg, meer, minder, dom, appels, de suiker, de eieren, de gram, de boter betekenen.
Ik kan eenvoudige instructies  begrijpen en uitvoeren om een appeltaart te bakken.
Ik kan deze woorden verstaan, uitspreken en schrijven.
Ik kan een korte boodschappenlijst schrijven.
Ik kan een korte vraagzin maken met de vraagwoorden: wie, wat, waar, wanneer en hoeveel.
Functioneel
Structureel

Slide 6 - Slide

Voorkennis ophalen
Werkvorm zoek de fout:

In tweetallen zoeken de cursisten de fout.
Vraag klassikaal een paar tweetallen uit te leggen wat precies de fout is.
4.9 Appeltaart maken
                              Opdracht 59 Kijk en luister naar de woorden



Slide 7 - Slide

This item has no instructions

4.9 Appeltaart maken



  1. Maak opdracht 60, 62, 62, 63, 64, 65, 66 en 67 in je boek. 
  2. Je hebt hiervoor 20 minuten de tijd.
  3. Wissel van boek met je buurman/buurvrouw.
  4. Bespreek de verschillen
timer
20:00

Slide 8 - Slide

Docent deelt tekst 4.9 uit
Rol het deeg uit.
Maak het deeg.
Snijd de appels.
Vul de taart.
Bak de taart.
Meng bloem, boter, suiker en ei en kneed tot een bal.
Leg het deeg in een ronde bakvorm.
Snijd de appels. Meng met kaneel.
Leg de appelplakjes in de bakvorm.
Zet de oven op 180 graden. Bak de taart 45 minuten. Klaar!

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

4.9 Recept voor appeltaart
1. Maak het deeg.
Meng 200 gram bloem, 150 gram boter, 100 gram suiker en één ei. Kneed tot een bal.
2. Rol het deeg uit.
Leg het in een ronde bakvorm.
3. Snijd de appels.
Snijd 4 appels in dunne plakjes. Meng met kaneel.
4. Vul de taart.
Leg de appelplakjes in de vorm.
5. Bak de taart.
Zet in de oven (180°C, 45 minuten). Klaar!





Schrijf een boodschappenlijstje

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Verboden woord
  1. Pak een kaartje
  2. Op het kaartje staat een woord uit 4.9
  3. Zeg het woord niet!
  4. Omschrijf het woord voor je medecursisten
  5. Je medecursisten proberen het woord te raden. 

Voorbeeld: op het kaartje staat het woord banaan.
Je zegt: Het is fruit. Het is geel.  Iemand raadt: een banaan!

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Ik kan iemand op een vriendelijke manier vragen mij te helpen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

This item has no instructions

Ik kan eenvoudige instructies begrijpen en uitvoeren om een appeltaart te bakken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

This item has no instructions

Ik weet wat de woorden: oké, genoeg, meer, minder, dom,
appels, de suiker, de eieren, de gram, de boter betekenen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

This item has no instructions

Ik kan een goede vraagzin maken met de
vraagwoorden: wie - wat - waar - wanneer - hoeveel -
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

This item has no instructions

4.10 De euro
                                   Opdracht 68  Luister naar tekst en lees mee in je boek.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

4.10 De euro



  1. Maak opdracht 69, 70, 71, 72, 74 en 75 in je boek. 
  2. Je hebt hiervoor 20 minuten de tijd.
  3. Wissel van boek met je buurman/buurvrouw.
  4. Bespreek de verschillen
timer
20:00

Slide 18 - Slide

Docent deelt tekst 4.9 uit
4.10 De euro



Opdracht 73 Wat hoor je?
  1. Luister naar de docent.
  2. Schrijf de zinnen op.

Slide 19 - Slide

Docent deelt tekst 4.9 uit
4.10 De euro
Opdracht 76 Wat hoor je?
Cursist A: lees de vraag.
Cursist B: lees het antwoord.

Klaar?
Cursist B: lees de vraag.
Cursist A: lees het antwoord.

Slide 20 - Slide

Docent deelt tekst 4.9 uit