4. November - Kapitel 2 Gesundheit - Hören

1 / 26
next
Slide 1: Video
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

        Welche Körperteile hast du 
gehört?                                                   

Slide 2 - Slide

Körperteile Blues - Refrain

Das geht von Kopf bis Fuß, von Kopf bis Fuß
Eine Hand zum Gruß und noch 'ne Hand zum Gruß
Wir machen winke, winke, winke, winke, winke, winke, winke
Für den Körperteil Blues, für den Körperteil Blues

Andere Körperteile

Haare, Auge, Nase, Mund, Auge, Ohr,
Zähne, Hals, Schulter, Arm, Bauch, Brust, Bein, Hüfte, 

Slide 3 - Slide

Aan het einde van de les

  • kun je de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord toepassen
  • Kun je de woorden Du-Nl deel A en C toepassen

Slide 4 - Slide

Grammatikcheck
Het persoonlijk voornaamwoord in de verschillende vormen
(Nominativ, Dativ, Akkusativ)

Slide 5 - Slide

Nominativ
Akkusativ
Dativ
Onderwerp
Lijdende vorm
Meewerkende vorm

Slide 6 - Drag question

Het persoonlijk voornaamwoord
na voorzetsels

Slide 7 - Slide

Voorzetsels waarna de Akkusativvorm komt:
durch
??
Voorzetsels waarna de Dativvorm komt:
mit
??

Slide 8 - Slide

Voorzetsels waarna de Akkusativvorm komt:
durch - door
für - voor
ohne - zonder
um - om
bis - tot
gegen - tegen
entlang - langs
Voorzetsels waarna de Dativvorm komt:
mit - met
nach - naar
bei - bij
seit - sinds
von - van
zu - tot, naar
aus - uit
außer - behalve
gegenüber - tegenover

Slide 9 - Slide

Ergänze:
Dieses Medikament ist für (hem) ........
A
sie
B
ihn
C
ihr
D
ihm

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Meine Mutter ist krank. Wir müssen uns um (haar) ........ kümmern.
A
dich
B
ihn
C
sie
D
ihm

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Gehst du mit (mij) ..... Rad fahren?
A
mir
B
dir
C
mich
D
dich

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Wir sind nach (jullie) ..... an der Reihe.
A
uns
B
sie
C
ihnen
D
euch

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden na ontleden

Slide 18 - Slide

Kann ich (jou) ....... morgen besuchen?
A
dir
B
dich
C
sie
D
Ihnen

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Hast (jij) ...... (haar) ....... gesehen?
A
dich, sie
B
dir, ihr
C
du, ihr
D
du, sie

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Welke stelling is op jou van toepassing?
A
Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
B
Ik begin het te snappen (en moet vooral veel gaan oefenen)
C
Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
D
Ik snap het (en kan het anderen uitleggen

Slide 23 - Quiz

Auftrag

Was? Mache die Aufgaben 13 und 14 zu C Hören
Wie? Online
Mit wem? Allein
Hilfsmittel? Lernliste Du-NL Teil C
Ergebnis? >70%
Wie lange? bis Ende der Stunde
Fertig? Mache die Aufgabe 15 zu D Lesen


Slide 24 - Slide

Die Hausarbeit

Lerne (K2):
Lernliste D-N Teil A und C
Grammatik E Teil A und B

Wiederhole (K1):
Lernliste D-N Teil A und C
Haben und sein im Präteritum

Slide 25 - Slide

Wann hast du Lampenfieber?

Slide 26 - Slide