biologie thema 3 ordening

samenvattingsvragen
thema ordening
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

samenvattingsvragen
thema ordening

Slide 1 - Slide

Biologen ordenen organismen in groepen. Je moet vier groepen kennen:

Slide 2 - Open question

Hoe wordt zo'n groep ook wel genoemd?
A
soort
B
rijk
C
groepering
D
cluster

Slide 3 - Quiz

De cellen van iedere groep zien er ander uit. Welke groep heeft bladgroenkorrels in zijn cel?

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

De cellen van organismen hebben verschillende kenmerken. Welke groep heeft geen celkern in de cel?
A
planten
B
dieren
C
bacteriën
D
schimmels

Slide 6 - Quiz

Dieren kun je verder indelen. Bijvoorbeeld insecten en vissen. Hoe wordt de kleinste groep dieren (bijv. honden genoemd?
A
organismen
B
cluster
C
ras
D
soort

Slide 7 - Quiz

Wanneer behoren dieren tot hetzelfde soort?
A
als ze op elkaar lijken
B
als ze zich kunnen voortplanten en hun jongen ook.
C
als ze zichzelf kunnen voortplanten, maar hun jongen niet
D
als ze dezelfde vracht hebben

Slide 8 - Quiz

Waar bestaat een skelet uit?

Slide 9 - Open question

Een onderdeel van het skelet is de wervelkolom. Waar bestaat deze uit? en hebben mensen deze ook?

Slide 10 - Open question

Hoe noem je dieren met een wervelkolom?
A
gewervelde dieren
B
ongewervelde dieren
C
geleedpotigen
D
zoogdieren

Slide 11 - Quiz

Kun je een voorbeeld geven van een gewerveld dier?

Slide 12 - Open question

Er zijn 5 groepen gewervelde dieren, namelijk:

Slide 13 - Open question

Wat is geen gewerveld dier?
A
konijn
B
snoek
C
worm
D
gans

Slide 14 - Quiz

Naar welke 4 kenmerken kijken biologen bij de indeling van gewervelde dieren?
A
ademhaling, huid, voortplanting en leefomgeving
B
ademhaling, temperatuur, grootte en leefomgeving
C
huid, voortplanting, leefomgeving en temperatuur
D
ademhaling, huid, voortplanting en temperatuur?

Slide 15 - Quiz

Planten slangen zich voort door eieren met een kalkschaal?
A
ja
B
nee
C
sommige slangen wel
D
slangen krijgen een jong

Slide 16 - Quiz

Welke kenmerken hebben amfibieën? (huid, ademhaling, voortplanting en leefomgeving).
A
Slijm, met longen en huid. Eieren zonder schaal. Water en land.
B
Haar, met longen en huid, eieren met schaal, water en land
C
slijm, met longen en huid. jong, land
D
slijm, met longen en huid, eieren zonder schaal en water

Slide 17 - Quiz

planten bestaan altijd uit?
A
wortels, stammen, bloemen
B
wortels, stengels en dorens
C
wortels, stengels en bladeren
D
stengels, bladeren en bloemen

Slide 18 - Quiz

Er zijn 2 soorten planten, namelijk:

Slide 19 - Open question

Wat hebben zaadplanten altijd en sporenplanten nooit?
A
bloemen
B
wortels
C
stengels
D
sporen

Slide 20 - Quiz

Noem 3 voorbeelden van zaadplanten

Slide 21 - Open question

sporenplanten hebben geen bloemen, maar planten zich voort met sporen. Wat is een spore?
A
een spore is een bultje die open moet gaan
B
Een spore is een cel waaruit een nieuwe plant kan groeien
C
een spore is een takje die vogels moeten verspreiden
D
Een spore is een cel die bevrucht moet worden

Slide 22 - Quiz

sporen planten hebben:
A
sporendoosjes of sprietjes
B
sporenhoopjes of bulten
C
sporenhoopjes en bloemen
D
sporendoosjes of sporenhoopjes

Slide 23 - Quiz

wat is waar?
A
schimmels bestaan uit lange dunne draden (schimmeldraden)
B
schimmels bestaan uit kleine bolletjes
C
schimmels hebben bladgroenkorrels
D
schimmels zijn altijd plakkerig

Slide 24 - Quiz

Met wat planten schimmels zich voort?

Slide 25 - Open question

Een paddenstoel is een voorbeeld van
A
een plant
B
een bacterie
C
een schimmel
D
een dier

Slide 26 - Quiz

schimmels zijn nuttig, omdat
A
ze beschermen andere organismen
B
Ze zorgen dat andere organismen beter kunnen groeie
C
ze verzuren andere organismen
D
ze resten van dode organismen opruimen

Slide 27 - Quiz

Op welke manier kun je nuttige schimmels niet gebruiken
A
eten
B
medicijnen
C
voedsel te maken
D
je lichaam schoon te houden

Slide 28 - Quiz

schimmels kunnen ziekten veroorzaken, wat is een voorbeeld van ziekte door schimmel
A
koortslip
B
longontsteking
C
zwemmerseczeem
D
hoofdluis

Slide 29 - Quiz

Uit hoeveel cellen bestaat een bacterie?
A
uit 1 cel
B
uit 2 cellen
C
uit 6 cellen
D
uit miljoenen cellen

Slide 30 - Quiz

Met wat voor microscoop kun je bacteriën goed zien?

Slide 31 - Open question

Hoe planten bacteriën zich voort?
A
door bevruchting
B
door deling
C
door verdubbeling bij warmte
D
ze planten zich niet voort

Slide 32 - Quiz

Waarvoor worden nuttige bacteriën gebruikt? (noem 4 dingen)

Slide 33 - Open question

Er zijn ook schadelijke bacteriën. Ze bederven voedsel of je wordt er ziek door. Welke ziekte krijg je door bacteriën
A
zwemmerseczeem
B
verkoudheid
C
longontsteking
D
wratten

Slide 34 - Quiz

einde samenvattingsvragen

Slide 35 - Slide