Herhaling Hoofdstuk 1 en 2

Herhaling H1 en H2
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling H1 en H2

Slide 1 - Slide

Munten en bankbiljetten noemen we ...
A
chartaal geld
B
giraal geld

Slide 2 - Quiz

Herman en Peter zijn neven van elkaar. Herman krijgt elke maand € 25 zakgeld van zijn vader en Peter € 24 van zijn vader. Allebei gaan ze naar de verjaardag van tante Deetje die 50 jaar wordt. Herman koopt een bosje bloemen van € 6 en Peter een bosje van € 5.

Wie heeft procentueel gezien het meeste besteed aan het bosje bloemen voor tante Deetje?
A
Herman
B
Peter
C
Allebei evenveel

Slide 3 - Quiz

Vijftienjarige scholieren die maandelijks geld krijgen van hun ouders, ontvangen gemiddeld € 62.

Hoeveel zouden zij ontvangen als zij wekelijks geld zouden krijgen van hun ouders?
A
€ 13,78
B
€ 14,04
C
€ 14,31
D
€ 14,59

Slide 4 - Quiz

Welke bewering is juist of onjuist?

I. Een begroting is een overzicht van de werkelijke ontvangsten en uitgaven in een bepaalde periode.
II. De inkomsten van zwart werk worden niet opgegeven aan de belastingdienst.
A
Bewering 1 is juist en bewering 2 is onjuist
B
Bewering 1 is onjuist en bewering 2 is juist.
C
Beide beweringen zijn juist.
D
Beide beweringen zijn onjuist.

Slide 5 - Quiz

In de figuur staat een budgetlijn die de keuze tussen vrije tijd en inkomen weergeeft.

Punt A (24,0) geeft aan dat als je 24 uur vrije tijd per dag hebt en dus niet werkt je inkomen € 0 is.
Punt B (15,45) geeft aan dat bij 15 uur vrije tijd per dag het inkomen € 45 is.

Hoeveel uur wordt er bij punt C gewerkt?
A
9 uur
B
15 uur
C
75 uur

Slide 6 - Quiz

In de figuur staat een budgetlijn die de keuze tussen vrije tijd en inkomen weergeeft.

Punt A (24,0) geeft aan dat als je 24 uur vrije tijd per dag hebt en dus niet werkt je inkomen € 0 is.
Punt B (15,45) geeft aan dat bij 15 uur vrije tijd per dag het inkomen € 45 is.

Bereken de hoogte van het loon per gewerkt uur bij punt C.
A
€ 5
B
€ 8,33
C
€ 9
D
€ 10,33

Slide 7 - Quiz

De overheid krijgt inkomsten door belastingheffing. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte belastingen.

Voorbeelden van directe belastingen zijn:
A
Btw, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting
B
Loonbelasting, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting
C
Loonbelasting, accijns, btw
D
Accijns, invoerrechten, vennootschapsbelasting

Slide 8 - Quiz

Stijn en Paul wonen op kamers in Utrecht. De ouders van Stijn hebben een appartement gekocht en Stijn en Paul betalen daarvoor maandelijks € 425 huur.

Ze hebben beiden net hun rijbewijs gehaald en dromen van de aanschaf van een autootje. Stijn stelt Paul voor samen een auto te kopen van hun spaargeld, om zo de kosten te kunnen delen.

Waaronder valt de aanschaf van een auto als je uit de hieronder gegeven mogelijkheden moet kiezen?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Reserveringsuitgaven

Slide 9 - Quiz

Anna, een vrouw van 44 jaar, is pas gescheiden van haar man. Met haar dochter van 12 jaar huurt zij sinds een maand een flat. Ze zet haar inkomsten op een rijtje. Ze heeft drie soorten netto inkomsten:

- Een bijstandsuitkering: 70% van het minimumloon. Het minimumloon bedraagt € 1.495,20 per maand.
- Een schoonmaakbaan: € 35 per week.
- Kinderbijslag voor haar dochter: € 281,07 per kwartaal.

De maandelijkse netto inkomsten van Anna zijn:
A
€ 1.280,33
B
€ 1.292,00
C
€ 1.467,71
D
€ 1.479,38

Slide 10 - Quiz

Op Prinsjesdag leest de koning de troonrede voor.

Wat gebeurt er nog meer op die dag?
A
De minister van Financiën biedt aan het parlement de rijksbegroting en de Miljoenennota aan.
B
De minister van Financiën biedt aan de koning de rijksbegroting en de Miljoenennota aan.
C
De koning bespreekt de plannen van het kabinet met de minister van Financiën.
D
Het parlement keurt de rijksbegroting goed

Slide 11 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden is geen voorbeeld van een primair inkomen?
A
Iemand ontvangt huursubsidie omdat zijn inkomen te laag is.
B
Iemand ontvangt huur van een gebouw dat hij heeft verhuurd aan een ondernemer.
C
Iemand ontvangt loon omdat hij bij een schildersbedrijf werkt.
D
Iemand ontvangt rente op een spaarrekening.

Slide 12 - Quiz

Welke stelling is goed of fout?

I. Overdrachtsinkomens zijn per persoon altijd lager dan primaire inkomens.
II. Rente is een primair inkomen.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 13 - Quiz

Voer de volgende berekening uit op je rekenmachine. Wat is de uitkomst?

Berekening: 3.670.000.000 × 23.747
A
87.151.490.000.000.000.000
B
87,151490 miljoen
C
87.151,490 miljard
D
871,51490 miljard

Slide 14 - Quiz

Twee beweringen over de lorenzcurve.

I. De inkomens van personen of inkomensgroepen worden van laag naar hoog gerangschikt.
II. De hoogte van de inkomens kun je uit de Lorenzcurve aflezen.

Welke bewering is goed of fout?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 15 - Quiz

In de lorenzcurve (bron) kun je aflezen hoeveel procent van het inkomen verdiend wordt door de rijkste helft.

Dat is ...
A
21%
B
50%
C
79%

Slide 16 - Quiz

Bij de Human Development Index (HDI) als welvaartsmaatstaf wordt géén rekening gehouden met:
A
zwart werken
B
het scholingsniveau van de bevolking.
C
de volksgezondheid
D
het bbp (per hoofd)

Slide 17 - Quiz

Aanvullende gegevens:

Het totale inkomen in land A bedraagt € 500 miljard.
Het aantal inwoners van land A is 12 miljoen.

Bereken het gemiddelde inkomen in land A van de armste helft van de bevolking.
A
€ 8.333
B
€ 25.000
C
€ 41.667
D
€ 58.333

Slide 18 - Quiz