u1kb Lezen §4 (woensdag 23 nov)

Welkom
  • Ga zitten volgens de plattegrond.
  • Pak je boek en
    schrift alvast voor je.



1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
  • Ga zitten volgens de plattegrond.
  • Pak je boek en
    schrift alvast voor je.



Slide 1 - Slide

1. Het huiswerk bespreken van maandag bespreken. 
2. Verder werken aan §4: Tekstdoelen en tekstsoorten.
3. Starten aan onze fictieopdracht.
In deze les gaan we

Slide 2 - Slide

De lesdoelen
  • Je kunt de hoofdgedachte van een tekst herkennen door precies te lezen.
  • Je weet het verschil tussen informerende, instruerende en overtuigende teksten.
  • Je kunt schrijven en spreken met een herkenbaar doel.

Slide 3 - Slide

6.2

Slide 4 - Slide

1.1 Onbekende woorden
1.2 Onderwerp
1.3 Hoofdgedachte
1.4 Tekstdoelen en -soorten
1.5 Inleiding, middenstuk, slot
1.6 Deelonderwerpen
1.7 Stappenplan lezen
1.8 Meer Lezen
Waaruit bestaat de cursus
Meer dan Lezen?

Slide 5 - Slide

Het belangrijkste van een een tekst of programma in één zin
  • Om het onderwerp (§2) te vinden, moet je een tekst oriënterend lezen
  • Om de hoofdgedachte van een tekst
    te vinden, moet je precies lezen.
  • Je leest dan helemaal van de eerste zin tot en met de laatste zin.
§3 Hoofdgedachte

Slide 6 - Slide

Om de hoofdgedachte van een tekst te vinden
Zo lees je een tekst precies:
  • Bepaal het onderwerp van de tekst: waar gaat de tekst over?
  • Lees de tekst helemaal,
  • Markeer woorden die je vaak tegen komt.
  • Kijk aan het begin en het eind van de tekst of de hoofdgedachte daar al staat.
  • Geef in één zin antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
Precies lezen

Slide 7 - Slide

§4 Tekstdoelen en tekstsoorten
Een schrijver van een tekst wil iets bereiken met zijn tekst. Hij heeft een tekstdoel. In totaal zijn er vijf tekstdoelen, wij leren er nu drie: informeren, instrueren en overtuigen

Bepaal wat het belangrijkste is wat de schrijver met de tekst wil bereiken. Zo kom je erachter met welke tekstsoort je te maken hebt. Lees je bijvoorbeeld een nieuwsbericht of een gebruiksaanwijzing?

Slide 8 - Slide

informeren
  • Een schrijver die als doel informeren heeft, wil dat jij iets te weten komt. 
  • Denk aan tekstsoorten als nieuwsberichten en schoolboeken.
Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 9 - Slide

instrueren
  • Een schrijver die als doel instrueren heeft, wil dat jij leert hoe je iets moet doen.
  • Denk aan tekstsoorten als gebruiksaanwijzingen en spelregels.
Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 10 - Slide

overtuigen
  • Een schrijver die als doel overtuigen heeft, wil dat jij zijn mening overneemt.
  • Denk aan tekstsoorten als besprekingen van een boek of film.
Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Huiswerk
H1 Meer dan Lezen
§4: Tekstdoelen en tekstsoorten
Bladzijde 26-30
 
Opdracht 1, 2, 3.

waar?
wat?

Slide 13 - Slide

Opdracht 4
bladzijde 28

Slide 14 - Slide

Aan de slag
H1 Meer dan Lezen
§4: Tekstdoelen- en soorten
Bladzijde 28-30
 
Opdracht 5, 6 en 7

waar?
wat?

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Met welke manier van lezen vind je het onderwerp van een tekst?



A
Precies lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Oriënterend lezen
D
Begrijpend lezen

Slide 18 - Quiz

Waar let je op als je een tekst oriënterend (of verkennend) leest?

Slide 19 - Open question

Welke vraag stel je ook alweer om achter het onderwerp van een tekst te komen?


A
Wie vertelt de tekst?
B
Hoe veel woorden staan in de tekst?
C
Waar gaat de tekst over?
D
Wie heeft de tekst geschreven?

Slide 20 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?


A
Het belangrijkste van een tekst in één zin.
B
Hoe veel woorden er in de tekst staan.
C
Hoe iemand in een tekst ergens over denkt.
D
Wie de tekst heeft geschreven.

Slide 21 - Quiz

Met welke manier van lezen vind je de hoofdgedachte van een tekst?



A
Precies lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Oriënterend lezen
D
Begrijpend lezen

Slide 22 - Quiz

Wat doe je als je een tekst 'precies' leest?

Slide 23 - Open question

Wat is een synoniem?

A
Een ander woord met dezelfde betekenis.
B
Een ander woord met een andere betekenis
C
Hetzelfde woord met een andere betekenis.

Slide 24 - Quiz

Einde van deze les!
Als het goed is weet je nu: 
  • Het verschil tussen informerende, instruerende en overtuigende teksten.
  • Hoe je moet schrijven (en spreken) met een herkenbaar doel.

Slide 25 - Slide

De lesdoelen
  • Je kunt de hoofdgedachte van een tekst herkennen door precies te lezen.
  • Je weet het verschil tussen informerende, instruerende en overtuigende teksten.
  • Je kunt schrijven en spreken met een herkenbaar doel.

Slide 26 - Slide