Zuren en basen (§6.4 en 6.5)

Hoofdstuk 6: zuren en basen
Vandaag: §6.4 en 6.5 zelfstandig
1 / 39
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 6: zuren en basen
Vandaag: §6.4 en 6.5 zelfstandig

Slide 1 - Slide

Korte herhaling 
  • zuren en basen
  • Zuur-base reacties

pH berekenen
Wat gaan we doen vandaag?

Slide 2 - Slide

Wat je al zou moeten weten en kunnen:
  • Wat een zure en een basische oplossing is
  • Hoe je de zuurgraad (pH) bepaald van een oplossing
  • Wat een oplossing zuur of basisch maakt en er aan kunnen rekenen (molariteit)
  • Hoe de notatie van een zuur en een base is in een oplossing
  • Koolwaterstoffen in het algemeen en carbonzuren in het bijzonder herkenen en een systematische naam kunnen geven
  • Een zuur-base reactie herkennen

Na deze les kun je:
  • de pH en pOH berekenen.
  • de concentratie berekenen uit de pH en pOH.
Leerdoelen van deze les

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Een zuur is een deeltje/stof dat een
H+ ion kan ........
A
opnemen
B
afstaan

Slide 5 - Quiz

Zure oplossingen hebben een...
A
pH < 7
B
pH > 7
C
pH = 7

Slide 6 - Quiz

Neutrale oplossingen hebben een...
A
pH < 7
B
pH > 7
C
pH = 7

Slide 7 - Quiz

Wat kun je zeggen over de stroomgeleiding van zoutzuur

A: geleidt stroom want het is geplaatst in ionen
B: geleidT geen stroom want het is geen zout
A
wel geleiding
B
geen geleiding

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

Een base is een deeltje/stof dat een
H+ ion kan ........
A
opnemen
B
afstaan

Slide 10 - Quiz

Basische oplossingen hebben een...
A
pH < 7
B
pH > 7
C
pH = 7

Slide 11 - Quiz

In een basische oplossing bevinden zich altijd ........ ionen
A
H+ionen
B
OHionen

Slide 12 - Quiz

De formule van een hydroxide-ion is ...
A
OH
B
CO32
C
O2
D
HCO3

Slide 13 - Quiz

De formule van een oxide-ion is ...
A
OH
B
CO32
C
O2
D
HCO3

Slide 14 - Quiz

Natronloog, kaliloog,
kalkwater en barietwater
zijn allemaal basische 
oplossingen

Want............in alle oplossingen zijn OH- ionen aanwezig

De namen moet je kennen
Basen en basische oplossingen

Slide 15 - Slide

Kernpunten
  • Een zuur is een molecuul dat in water een of meer H+ ionen kan afstaan

  • Een zuur is een H+ donor

  • Een zure oplossing bevat H+ ionen, heeft een pH < 7 en de ionen zorgen voor stroomgeleiding

  • Een oplossing van salpeterzuur, zwavelzuur en waterstofchloride schrijf je in ionen. De andere zuren schrijf je als molecuul . 

  • Alkaanzuren hebben de karakteristieke -COOH zuurgroep. De algemene formule van alkaanzuren is CnH2n+1 COOH .

Slide 16 - Slide

Kernpunten
  • Een base is een deeltje dat 1 of meer H+ ionen kan opnemen. 

  • Een base is een H+ acceptor

  • een base heeft een pH die hoger is dan 7 en kan stroom geleiden

  • Een basisch deeltje kan van een watermolecuul een H+ ion opnemen, waardoor een OH- ion ontstaat

Slide 17 - Slide

Zuur base reacties

Slide 18 - Slide

Stap 1: Schrijf op welke deeltjes aanwezig zijn.
  • Sterk zuur: noteer H+ en negatieve ion los (H+ (aq)+ Z- (aq))*
  • Bij zouten (basen): is het aanwezig als vaste stof of als oplossing? In het geval van een oplossing, noteer je de losse ionen.


* HZ is de algemene notatie van een zuur
Stappenplan zuurbase reacties

Slide 19 - Slide

Stap 2: Zoek het zuur en de base
Welke deeltje kan H+ opnemen (base) en welk deeltje kan een H+ afstaan?

Stap 3: Geef de reactievergelijking
  • Let op meerwaardige zuren/basen (kan meer dan 1 H+ opnemen (base) of afstaan (zuur)).
  • Twee instabiele zuren: koolzuur (H2CO3) en zwaveligzuur (H2SO3) → valt uiteen in CO2/SO2 en H2O
Stappenplan zuurbase reacties

Slide 20 - Slide

1. Deeltjes: H+, Cl-, Na+, OH-, H2O
    zoutzuur = zuur; natronloog = oplossing van natriumhydroxide in water,
    dus losse ionen

2. Zuur: H+, Base: OH-

3. Reactievergelijking: H+ (aq) + OH- (aq) → H2O (l)

Tribune ionen (kijken alleen maar toe en doen verder niet mee): Na+ en Cl-
zoutzuur + natronloog

Slide 21 - Slide

1. Deeltjes: (2) H+, SO42-, K2O
    zwavelzuur = zuur; kaliumoxide = vast zout, dus volledige formule zout (zie BINAS)

2. Zuur: H+, Base: O2- in K2O

3. Reactievergelijking: 
    oplossen: K2O → 2 K+ + O2-
    zuur-base: 2 H+ + O2- → H2O
    totaal: K2O (s) + 2 H+ (aq) → 2 K+ (aq) + H2O (l)

zwavelzuur + kaliumoxide

Slide 22 - Slide

Je lost natriumoxide op in water. De oplossing wordt basisch. Geef de oplosvergelijking.

Slide 23 - Open question

Natriumoxide in water
Denkstap 1: 
  • check binas tabel 45a: Na2O kan oplossen in water en O2- reageert met water (r)

Denkstap 2:
  • clue in de tekst: er ontstaat een basische oplossing

Denkstap 3: 
  • Conclusie: O2- + H2O  2 OH-

Denkstap 4:
  • de reactie vergelijking: Na2O (s) + H2O (l) → 2 Na+(aq) + 2 OH-(aq)


Slide 24 - Slide

Geef de ionisatievergelijking voor salpeterzuur




Geef de ionisatievergelijking voor waterstofjodide
HNO3
HI
H+
NO3-
I-
Cl-
HCl
H+

Slide 25 - Drag question

pH bereken

Slide 26 - Slide

Stap 1: Bepaal de [H+]
  • De pH van een zure oplossing is afhankelijk van de concentratie H+ ionen, [H+].

Stap 2: bereken de pH met de formule
  • Formules in Binas 38A (er staat H3O+ i.p.v. H+)
  • pH = -log[H+]

Stappenplan pH berekenen

Slide 27 - Slide

Stap 1: wat is de pH van de oplossing?
  • De concentratie H+ ionen, [H+] is gerelateerd aan de pH.

Stap 2: bereken de [H+] met de formule
  • Formules in Binas 38A (er staat H3O+ i.p.v. H+)
  • [H+] = 10-pH

Stappenplan [H+] berekenen

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Een monster regenwater bevat 5,2*10-4 mol H+ per liter. Bereken de pH.

Antwoord:
  • [H+] = 5,2*10-4 mol/L
  • pH = -log[H+] = -log (5,2*10-4) = 3,28
  • Significantie: [H+] in 2 sig. cijfers, dus pH met 2 decimalen
pH berekenen. Een voorbeeld

Slide 30 - Slide

De pH van maagzuur is 1,90. Bereken [H+].

Antwoord:
  • pH = 1,90
  • [H+] = 10-pH = 10-1,90 = 1,3*10-2 M
  • Significantie: pH in 2 sig. cijfers, dus [H+] met 2 decimalen
[H+] berekenen. Een voorbeeld

Slide 31 - Slide

pH rekenen bij basen
  • De pH van een basische oplossing is afhankelijk van de concentratie OHionen, [OH-].
  • We gebruiken hierbij de pOH als tussenstap. 
  • pH + pOH = 14,00 (leer deze formule uit je hoofd!)
  • Formules in Binas 38A:
pOH = -log[OH-]
[OH-]=10-pOH

Slide 32 - Slide

De pH van een basische oplossing is afhankelijk van de concentratie OH- ionen, [OH-].

We gebruiken hierbij de pOH als tussenstap

pH + pOH = 14,00 (leer deze formule uit je hoofd!)

Formules in Binas 38A:
pOH = -log[OH-]
[OH-]=10-pOH
pH rekenen bij basen

Slide 33 - Slide

Bereken de pH voor 0,13M HCl
(let op afronding!)
A
0,87
B
0,88
C
0,89
D
1,88

Slide 34 - Quiz

een oplossing met een pH van 4,56 heeft een
[H+] concentratie van ...
hint
weet je de pH? Dan kun je met "H+ = 10-pH" de H+ concentratie in mol/L uitrekenen.
A
2.75104
B
3,63104
C
2,75105
D
3,63103

Slide 35 - Quiz

Wat is [OH⁻] in een oplossing met
pH = 10,50?
let op de juiste significantie
A
3,16.1011
B
3,2.1011
C
3,16.104
D
3,2.104

Slide 36 - Quiz

Een ammonia-oplossing met een pH van 11 verdun je 100x.
Wat is de nieuwe pH?
A
9
B
10
C
12
D
13

Slide 37 - Quiz

Opdrachten § 6.4 en 6.5
Maak deze opgaven. Kijk ze zelf na met een andere kleur. 
Foto's maken en inleveren in Magister of TEAMS dinsdag 11-5 voor de volgende les

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide