Les 4.1 Schrijven + werkwoordspelling

Welkom!
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Neem de leeskist mee naar de les.
Lesplanning & doel
  • Exameninformatie
  • Feedback van docent op zakelijke e-mail
  • Werkwoordspelling (herhaling)
  • Werken in Taalblokken

Doel: ik kan werkwoorden correct spellen in elke vorm.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Weging van de examens
En? Blij?
Geen voldoende? Niet getreurd
B-kans = week 16
(en extra les is mogelijk, meer info volgt)

Slide 3 - Slide

Imane
Examenuitslag(en) al gezien?
Ja
Nee

Slide 4 - Poll

Imane
Verschil examen Schrijven 2F-3F

Slide 5 - Slide

Imane
Feedback van docent
- Open je zakelijke e-mail in itslearning - les 3.5.
- Lees de feedback van de docent goed door.
- Heb je vragen? Stel ze!

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

 Werkwoordspelling

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Geef aan op de schaal:
ik vind werkwoordspelling ...
(0 = makkelijk, 100 = heel moeilijk)
0100

Slide 8 - Poll

This item has no instructions

Wat is een werkwoord precies?

Een werkwoord is:
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een doe-woord
C
Een woord dat aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord dat je weg kan laten uit een zin

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions


Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden
binnen 30 seconden op.
timer
0:30

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Werkwoordspelling kent veel termen, die je misschien al kent (of niet meer weet).
  • Stam
  • Sterke & zwakke werkwoorden
  • Persoonsvorm
  • Tegenwoordige & verleden tijd
  • Infinitief
  • Voltooid & onvoltooid deelwoord
  • Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Dit is wat je minimaal moet weten en correct moet kunnen spellen op 2F

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Hoe zat het ook alweer?
Korte herhaling m.b.v. Hulpkaart werkwoordspelling.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Maken: diagnostische opdracht 2F/3F
20 vragen over werkwoorden vervoegen.
Ga naar: itslearning, les 4.1 en maak de diagnostische opdracht.
Let goed op de tijd waarin je het werkwoord moet schrijven!
Je mag de hulpkaart werkwoordspelling erbij gebruiken!
t.t. = tegenwoordige tijd
v.t. = verleden tijd
v.d. = voltooid deelwoord

Klaar? Even lezen tot ...

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Even 5 minuten pauze...

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

We gaan werken in twee groepen.
Groep 1:
Als je 14 of meer goed hebt, ga je zelfstandig aan het werk.
Kies uit: 
- Taalblokken deze periode: (spelling en) grammatica 100% af;
- itslearing - Les 4.1 - Diagnostische opdracht 3F;
- Lezen uit leeskist.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Groep 2: 
Minder dan 14 goed? 
Kom aan de instructietafel voor meer uitleg van de docent over werkwoordspelling en de hulpkaart.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Even samen oefenen
Geef bij de volgende werkwoorden aan waar het op eindigt.
Let op! Het gaat om: tt, vt, vd, inf of bn

Je mag de hulpkaart erbij houden!
Docent geeft extra ondersteuning/uitleg waar nodig.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Ik geloof niets van wat je me daar vertel... (vertellen)

A
d
B
t
C
dt
D
dd

Slide 19 - Quiz

Deze zin heeft 2 persoonsvormen en is daarom zo lastig.
De reizigers werden overvallen en beroof... van al hun kostbaarheden.
A
d
B
t
C
dt
D
dd

Slide 20 - Quiz

Voltooid deelwoord -> STAM -en en niet ik-vorm
Doordat het op het perron zo toch...e, heeft ze waarschijnlijk kougevat. (tochten)
A
d
B
t
C
tt
D
dd

Slide 21 - Quiz

Dubbel t (omdat de stam al 1 t bevat)
De (aflassen) wedstrijd kwam ons goed uit.
A
aflaste
B
afgelaste
C
afgelastte
D
afgelast

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

De tegenwoordige tijd
- Als je een zin in de TT (tegenwoordige tijd) schrijft, schrijf je iets over het nu of in de toekomst. 
- Werkwoorden kan je vervoegen om het woord goed in een zin te laten passen. Dit doe je met: ik, jij, hij, wij, jullie, zij.

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Verleden tijd
De verleden tijd kan op 2 manieren worden gevormd:
 
- Door achter de ik-vorm de(n) of te(n) te zetten bij klankvaste werkwoorden (zwakke werkwoorden) werk - werkte
- Door klankverandering bij klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden) loop - liep 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Vervolg verleden tijd
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 

Gebruik dan: ' T EXKOFSCHIP

Regel: kijk naar de laatste medeklinker van de stam. Zit die in     't exkofschip? Dan schrijf je -te(n). Zo niet, -de(n).

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Goed of fout: een sterk werkwoord verandert van klank
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Sterke werkwoorden = sterk genoeg om van klank te kunnen veranderen. Zwakke zijn te zwak daarvoor.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Schrijf de VT goed: Toen zij klaar was, ... zij er slechts een paar (missen).

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door een vraagzin van de zin te maken
C
Door ' t ex kofschip te gebruiken
D
Door de getalproef

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Vorig jaar zijn wij geslaagd voor ons diploma.
A
Wij
B
Geslaagd
C
Zijn
D
Vorig jaar

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer gebruik je het 't exkofschip?
A
Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord
B
Als je in de VT niet hoort of je -te of -de schrijft
C
Als je het onderwerp zoekt
D
Om de PV te vinden

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Uitleg voltooid deelwoord, infinitief en voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Als het werkwoord in een zin niet van tijd kan veranderen,  is het geen persoonsvorm. Welke werkwoordsvorm is het dan?
  • Voltooid deelwoord 
  • Infinitief
  • Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord (vd)
Het voltooid deelwoord heeft een aantal kenmerken:
  • Het geeft aan dat iets voltooid is (het is klaar of voorbij)
  • Het kan niet van tijd veranderen
  • Veel voltooide deelwoorden beginnen met de voorvoegsels ge-, be-, of ver-

Voorbeeld: Bram heeft gelachen.  
Heeft = hulpwerkwoord (en de persoonsvorm!)

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Vul de juiste vorm in van 'opruimen':
Voor de eindinspectie, hebben wij de slaapzaal .........

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Infinitief (inf)
De infinitief is het hele werkwoord.

Voorbeeld: wij wilden vroeg vertrekken.

Tip: ik zal... kleuren, lopen, vertrekken, feliciteren enz...

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Vul de juiste vorm in van 'patrouilleren':
Tijdens de POD zijn wij aan het ........................ door het gebied.

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Een zelfstandig naamwoord is een woord waar je de, het of een voor kunt zetten. Een werkwoord kan ook als bn gebruikt worden.

- Voorbeeld: Het geverfde huis, Het bedachte idee.

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Vul de juiste vorm in van: 'opeten'.
Het ........... broodje smaakte me niet zo goed.

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Lesdoel behaald?
Ik kan werkwoorden correct spellen in elke vorm.
0100

Slide 39 - Poll

This item has no instructions

Fijne dag en tot snel!

Slide 40 - Slide

This item has no instructions