This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Signaalwoorden deel 1:
Tijd
Opsomming
Reden/argument
Tegenstelling
Oorzaak/gevolg
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Nadat de beestjes uit de tekening gekropen zijn, klimmen ze op de werktafel van Escher. Daarna kruipen ze terug in het tekenschrift.
Hoeveel signaalwoorden van tijd herken je?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 3 - Quiz
Slide 4 - Slide
Maak zelf een zin met een signaalwoord van tijd: uiteindelijk, vervolgens, voordat, vroeger, zodra, zolang eerst, daarna, dan, uiteindelijk, eens, toen, vroeger, nu, later vervolgens, voordat, nadat
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Hoeveel signaalwoorden van opsomming tel je?
Allereerst loopt een stoet mannetjes de hele dag de trap op, maar daarnaast loopt een andere rij mannetjes de trap af. Verder doen er twee niet mee.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 7 - Quiz
Maak zelf een zin met een signaalwoord van opsomming:
eerst/ten eerste – ten tweede – ten slotte, om te beginnen, daarna, vervolgens, ook, en, tevens, bovendien, daarnaast, verder, zowel ... als, naast ... ook, evenals
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Slide
Wat is het signaalwoord van reden/verklaring/argument?
Escher ontwierp dit diertje omdat hij het vreemd vond dat er in de evolutie nooit een dier was ontstaan dat zich kon ontwikkelen tot een wiel.
A
omdat
B
dat
C
tot
D
vond
Slide 10 - Quiz
Maak hier zelf een zin met een signaalwoord van reden/argument: daarom, omdat, want, derhalve, immers, dat blijkt uit, aangezien, namelijk
Slide 11 - Open question
Slide 12 - Slide
Hoeveel signaalwoorden van tegenstelling zitten er in de zin: Hoewel Eschers ‘wentelteefje’ er levensecht uitziet, heeft het diertje toch nooit bestaan.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 13 - Quiz
Maak zelf een zin met een signaalwoord van tegenstelling:
maar, echter, toch, daarentegen, daar staat tegenover, desondanks, hoewel, niettemin, aan de ene kant (enerzijds) ... aan de andere kant (anderzijds)
Slide 14 - Open question
Slide 15 - Slide
Hoeveel signaalwoorden van oorzaak/gevolg zie je in de zin: Het water stroomt naar boven, waardoor het waterrad in beweging wordt gezet.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 16 - Quiz
Maak zelf een zin met een signaalwoord van oorzaak/gevolg:
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is, het komt door, waardoor, zodat
Slide 17 - Open question
Verschil tussen signaalwoorden van oorzaak/gevolg en van reden/argument
Een verklaring kan een oorzaak/gevolg of een reden/argument zijn.
Wanneer de verklaring een reden/argument is, is het iets dat mensen zelf kunnen doen of waarin iemand een keuze heeft: Hij wil stoppen met roken omdat hij gezonder wil leven.
Wanneer de verklaring een oorzaak/gevolg is, heb je niets te kiezen: je moet de gevolgen ondergaan: Steeds meer mensen stoppen met roken doordat de prijzen van sigaretten zo hoog zijn geworden.
Slide 18 - Slide
1. Hij heeft zijn wekker niet gezet, DUS hij kwam te laat op school. 2. De bus was te laat, DUS hij kwam te laat op school.
A
1 = oorzaak/gevolg,
2 = reden/argument.
B
1 = reden/argument,
2 = oorzaak/gevolg
C
Beide zinnen zijn oorzaak/gevolg.
D
Beide zinnen zijn reden/argument.
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
DOORDAT onze paspoorten nog thuis lagen, mochten we het vliegtuig niet in.
A
Signaalwoord van opsomming/volgorde
B
Signaalwoord van tijd
C
Signaalwoord van tegenstelling
D
Signaalwoord van oorzaak/gevolg
Slide 25 - Quiz
SINDS mijn vriendin minder make-up draagt, ziet ze er veel beter uit.
A
Signaalwoord van tijd
B
Signaalwoord van tegenstelling
C
Signaalwoord van opsomming/volgorde
D
Signaalwoord van oorzaak/gevolg
Slide 26 - Quiz
Ik vind dat ik best op mijn 15e tot 23.00 in de horeca kan werken, MAAR mijn moeder vindt dat kindermishandeling.
A
Signaalwoord van tijd
B
Signaalwoord van reden/argument
C
Signaalwoord van tegenstelling
D
Signaalwoord van oorzaak/gevolg
Slide 27 - Quiz
Ik geef al mijn geld uit aan designertassen OMDAT ik net zo'n goede investeerder wil zijn als mijn favoriete influencers.
A
Signaalwoord van tijd
B
Signaalwoord van reden/argument
C
Signaalwoord van oorzaak/gevolg
D
Signaalwoord van tegenstelling
Slide 28 - Quiz
Welk signaalwoord van opsomming past hier het beste: Ik won bij de quiz een chocoladeletter, .... mijn klasgenoot!