W20 GPL klas 1

Bienvenue
Semaine 20 
Le 17 mai
GPL
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bienvenue
Semaine 20 
Le 17 mai
GPL

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
Chapitre 5:
  • passé composé met avoir

Slide 2 - Slide


Wat is de passé composé in het Nederlands?

Slide 3 - Open question

Waarom de voltooid tegenwoordige tijd?
  • je gebruikte de passé composé om iets in het verleden te vertellen. Iets wat dus al gebeurd is.
  • je hulpwerkwoord is avoir (hebben) en die staat in de présent (tegenwoordige tijd).

Slide 4 - Slide

Hoeveel woorden schrijf je op bij een passé composé?
(noteer een getal)

Slide 5 - Open question

Welke woorden noteer je bij een passé composé?
  • je noteert altijd twee woorden:
  • een hulpwerkwoord => een vorm van avoir
  • een voltooid deelwoord 

Slide 6 - Slide

Hoe maak je een voltooid deelwoord?
(werkwoorden op -er)
Als voorbeeld nemen we het werkwoord: écouter.

  • stap 1: haal de -r eraf: écouter => écoute
  • stap 2: zet een accent op de -e: écoute => écouté

Slide 7 - Slide

Maak een voltooid deelwoord van het volgende werkwoord:

danser

Slide 8 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het volgende werkwoord:

habiter

Slide 9 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het volgende werkwoord:

manger

Slide 10 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het volgende werkwoord:

aimer

Slide 11 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het volgende werkwoord:

donner

Slide 12 - Open question

hulpwerkwoord
  • Net als in het Nederlands, heb je een vorm van een hulpwerkwoord nodig.
  • We gebruiken hier meestal, net als in het Nederlands, het werkwoord hebben /avoir  voor. 

Slide 13 - Slide

hulpwerkwoord avoir
(herhalen)
ik heb       => j'ai                                   wij hebben => nous avons / on a
jij hebt      => tu as                              u heeft => vous avez
hij heeft   => il a                                   jullie hebben => vous avez
zij heeft   => elle a                              zij hebben => ils/elles ont

Slide 14 - Slide

Samenvattend - passé composé
  • je noteert dus altijd twee woorden
  • 1. een hulpwerkwoord => een vorm van avoir
  • 2. een voltooid deelwoord => -r eraf, accent op de -e: -é

  • Bijvoorbeeld: il (donner)
  • il  a donné 

Slide 15 - Slide

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

nous (aimer)

Slide 16 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

tu (travailler)

Slide 17 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

il (manger)

Slide 18 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

vous (regarder)

Slide 19 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

j' (détester)

Slide 20 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

nous (préférer)

Slide 21 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

tu (parler)

Slide 22 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

elle (danser)

Slide 23 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

vous (bavarder)

Slide 24 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

ils (chanter)

Slide 25 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

j' (demander)

Slide 26 - Open question

Zet de volgende werkwoorden in de juiste vorm van de passé composé (noteer alleen je werkwoorden):

vous (inviter)

Slide 27 - Open question

Zijn er nog vragen?

Slide 28 - Slide