KNM Gezondheid

KNM Gezondheid
1 / 40
next
Slide 1: Slide
Begrijpend lezenWOStudiejaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

KNM Gezondheid

Slide 1 - Slide

Wat doe je als je aan paar dagen VEEL hoofdpijn hebt?
A
Een afspraak maken met ziekenhuis
B
afspraak maken met de huisarts
C
een paracetamol nemen

Slide 2 - Quiz

Wat heb je nodig als je naar een ziekenhuis moet?
A
een recept
B
een verwijsbrief
C
een etiket

Slide 3 - Quiz

Wat doe je als je in het weekend een huisarts nodig hebt?
A
Je belt naar de huisartsenpost
B
Je belt je huisarts
C
Je gaat naar het ziekenhuis

Slide 4 - Quiz

Van wie krijg je een recept?
A
van de huisarts
B
van de apotheek
C
van het ziekenhuis

Slide 5 - Quiz

Waar kun je medicijnen halen?
A
bij de huisarts
B
bij de apotheek
C
bij de drogist

Slide 6 - Quiz

Als je vaker dezelfde medicijnen nodig hebt, vraag je om
A
een doktersverklaring
B
een verwijsbrief
C
een herhaalrecept

Slide 7 - Quiz

Hoe heet het als een dokter zegt dat je medicijnen krijgt?
A
opschrijven
B
voorschrijven
C
voorleggen

Slide 8 - Quiz

Wat is het verschil tussen apotheek en een drogist?
A
geen verschil
B
Bij een drogist kun je medicijnen zonder recept kopen

Slide 9 - Quiz

Je betaalt zelf alle medische kosten als je een hoog eigen risico hebt.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Wat is een polikliniek?
A
een afdeling voor pasgeboren baby's.
B
een afdeling in het ziekenhuis voor kleine behandelingen
C
een afdeling waar je geopereerd wordt.

Slide 11 - Quiz

Waar is de spoedeisende hulp?
A
bij de huisarts
B
bij het ziekenhuis

Slide 12 - Quiz

Wanneer ga je naar de spoedeisende hulp?
A
Als je in het weekend een dokter nodig hebt
B
als je hulp van het ziekenhuis wil.
C
als je snel hulp nodig hebt (ongeluk)

Slide 13 - Quiz

Als je een nacht moet blijven in het ziekenhuis wordt je
A
ingenomen
B
opgenomen
C
overgenomen

Slide 14 - Quiz

Je bent in het ziekenhuis. Je komt in de wachtruimte. Er is een balie met een medewerkster. Bij de balie hangt een bordje: "Eerst melden". Wat kan je het beste doen?
A
Bij de balie je verwijsbrief laten zien.
B
In de wachtruimte gaan zitten.
C
Zeggen dat de dokter moet komen.

Slide 15 - Quiz

Je bent in het ziekenhuis. Je zit in de wachtruimte. Er staat een bordje bij de ingang:"De mobiele telefoon moet uit". Je wilt iets aan je man/vrouw vragen. Wat kan je het beste doen?
A
Je man/vrouw opbellen in de wachtruimte.
B
De vrouw aan de balie vragen om je man/vrouw te bellen
C
Naar buiten gaan om je man/vrouw te bellen

Slide 16 - Quiz

Je zit bij de spoedeisende hulp. Wie wordt het eerst geholpen?
A
De mensen met ergste klachten
B
de mensen die als eerste binnenkwamen
C
de mensen met een afspraak

Slide 17 - Quiz

Wat doet een fysiotherapeut?
A
Hij helpt je beter te bewegen
B
Hij help met klachten in je hoofd.
C
Hij helpt je bij problemen met de opvoeding van kinderen.

Slide 18 - Quiz

Heb je een verwijsbrief nodig voor de fysiotherapeut?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Wat is het verschil tussen een
psycholoog en psychiater?
A
geen verschil
B
een psychiater schrijft medicijnen voor.

Slide 20 - Quiz

De basis verzekering betaalt alle zorgkosten.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Een aanvullende verzekering is verplicht.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

De buurvrouw kan niet goed lopen. De buurman kan niet voor zijn vrouw zorgen. Wie kunnen zij bellen voor hulp?
A
een verpleeghuis
B
het ziekenhuis
C
de thuiszorg

Slide 23 - Quiz

Naar wie verwijst de huisarts als
u zwanger bent en buikpijn heeft?
A
naar de verloskundige
B
naar de kinderarts
C
naar de gynaecoloog

Slide 24 - Quiz

Wie helpt je de eerste week als er een kindje geboren is?
A
de verloskundige
B
de kraamhulp
C
de thuiszorg

Slide 25 - Quiz

Hoeveel procent van de vrouwen in Nederland bevalt thuis?
A
10%
B
21%
C
43%

Slide 26 - Quiz

Hoe oud zijn de kinderen die naar een consultatiebureau gaan?
A
tot 2 jaar
B
tot 4 jaar
C
tot 12 jaar

Slide 27 - Quiz

Wat gebeurt er op een consultatiebureau?
A
De groei en ontwikkeling van je kind wordt gecontroleerd.
B
Je kind krijgt vaccinaties.
C
Je kunt vragen stellen.
D
A, B en C

Slide 28 - Quiz

Uw buurvrouw heeft kiespijn. Naar wie moet zij bellen?
A
huisarts
B
specialist
C
tandarts

Slide 29 - Quiz

Hoe heet het bedrag dat je elke maand moet betalen voor je zorgverzekering?
A
premie
B
polis
C
bijdrage

Slide 30 - Quiz

Wat is een "eigen risico"?
A
Geld dat je betaalt als je zelf een ongeluk veroorzaakt.
B
Het deel van de ziektekosten dat je zelf moet betalen.
C
Geld dat je terugkrijgt van de zorgverzekering.

Slide 31 - Quiz

Wat is declareren?
A
Geld terugvragen dat je betaald hebt.
B
Premie betalen
C
Geld vragen van de belasting

Slide 32 - Quiz

Hoe kunt u een declaratie indienen bij de zorgverzekering?
A
Door de kosten telefonisch terug te vragen
B
Door het geld te gaan halen bij het kantoor van de zorgverzekering
C
Door een formulier voor teruggave in te vullen

Slide 33 - Quiz

Wie krijgt er zorgtoeslag?
A
iedereen
B
zieke mensen
C
mensen die weinig verdienen

Slide 34 - Quiz

Uw baby hoest vaak. Wat kunt u het beste doen?
A
het ziekenhuis belle voor een afspraak
B
de huisarts bellen
C
het consultatiebureau bellen

Slide 35 - Quiz

Krijgt iedereen in Nederland een zorgtoeslag?
A
ja
B
nee

Slide 36 - Quiz

Wat is het alarmnummer?
A
111
B
911
C
112

Slide 37 - Quiz

Wanneer bel je het alarmnummer?
A
Als je kind koorts heeft
B
Als er een ernstig ongeluk is gebeurd
C
Als je ziek bent in het weekend

Slide 38 - Quiz

Wie controleert de baby tijdens de zwangerschap?
A
de gynaecoloog
B
de verloskundige
C
de kraamhulp

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide