bobby lessonup

Wat gaan je leren?
In deze les ga je de woorden en zinnen van hoofdstuk 2 doornemen en leer je hoe je passé compose moet gebruiken.
1 / 26
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan je leren?
In deze les ga je de woorden en zinnen van hoofdstuk 2 doornemen en leer je hoe je passé compose moet gebruiken.

Slide 1 - Slide

Wat moet je aan het eind van deze les kunnen?
Aan het eind van de les kun je een aantal van de woorden en zinnen van hoofdstuk 2 vertalen en weet je hoe je de passé compose moet gebruiken.

Slide 2 - Slide

Neem de woorden en zinnen van hoofdstuk 2 voor 5 min door.

Slide 3 - Slide

Ben jij vaak in jouw slaapkamer?
A
Comment tu trouves ta chambre?
B
Woon jij in een flat?
C
Tu es souvent dans ta chambre?
D
Waar woon jij?

Slide 4 - Quiz

Vertaal: attendre
A
helpen
B
blij
C
wachten
D
verboden

Slide 5 - Quiz

Vertaal: la poule
A
de kip
B
de koe
C
het huisdier
D
het konijn

Slide 6 - Quiz

Vertaal: la salle de bains
A
het toilet
B
de keuken
C
de woonkamer
D
de badkamer

Slide 7 - Quiz

Vertaal: De hele wereld
A
l'écran
B
la montagne
C
le monde entier
D
la vue

Slide 8 - Quiz

Vertaal: Tu habites oú?
A
ik woon in Parijs.
B
Woon jij in een huis?
C
Waar woon jij?
D
Ik woon in een flat.

Slide 9 - Quiz

Vertaal: kletsen

Slide 10 - Open question

Vertaal: Tu as un animal?
A
Heb je een dier?
B
heb jij een hond?
C
is zij aardig?
D
Hoe vind jij jouw slaapkamer?

Slide 11 - Quiz

Vertaal: Il y a un lit et un bureau.
A
Om te kletsen met mijn vrienden.
B
ik woon in een flat.
C
Hoe vind jij jouw slaapkamer?
D
Er staat een bed in en een bureau.

Slide 12 - Quiz

Vertaal: Tu as des frères ou des soeurs?

Slide 13 - Open question

Passé compose
Passé compose bestaat uit: 
1. een vorm van avoir(hebben)
2. een voltooid deelwoord

Slide 14 - Slide

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord op -er, eindigt altijd op ´é´

J'ai parlé: Ik heb gepraat

Slide 15 - Slide

Uitzonderingen
Er zijn ook uitzonderingen: Etre, avoir en faire: 
J'ai été
J'ai eu
J'ai fait

Slide 16 - Slide

Vertaal: tu as parlé
A
Jij hebt gepraat
B
Jij praat
C
Jij praat nu
D
Jij bent aan het praten

Slide 17 - Quiz

Vertaal: wij hebben gekeken
A
nous avons regarder
B
Nous sommes regardé
C
Nous avons regardé
D
Nous sommes regarder

Slide 18 - Quiz

Vertaal: Ik heb gepraat

Slide 19 - Open question

Jullie zijn geweest
A
Vous avez etre
B
tu as été
C
vous êtes été
D
Vous avez été

Slide 20 - Quiz

jij hebt gehad
A
Tu as été
B
Tu as fait
C
Tu as eu
D
tu as eú

Slide 21 - Quiz

Nee, we zijn in een hotel geweest.

Slide 22 - Open question

zij hebben gespeeld. (mv)
A
Elles ont joué
B
Il a joué
C
Ils ont joué
D
Elle a joué

Slide 23 - Quiz

Waar bestaat passé compose uit?

Slide 24 - Open question

Wij hebben gezongen
A
Nous avons chanté
B
On a chanté
C
Nous chanté
D
on avoir chanté

Slide 25 - Quiz

Ik ben met mijn vrienden naar het strand geweest.

Slide 26 - Open question