Deuxième cours 10 septembre

1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning et buts
Aan het eind van dit blokuur....
1. Kan je zinnen maken met de werkwoorden: faire, jouer, parler, aller en nager.
2. Heb je een tekstje geschreven over jouw vakantie. 

Slide 2 - Slide

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook in de telefoontas.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal (behalve in de pauzes).

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Regelmatige werkwoorden op -er
jouer
nager
parler
je joue
je nage
je parle
tu joues
tu nages
tu parles
il/elle/on joue
il/elle/on nage
il/elle/on parle
nous jouons
nous nageons
nous parlons
vous jouez
vous nagez
vous parlez
ils/elles jouent
ils/elles nagent
ils/elles parlent

Slide 5 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
faire
aller
je fais
je vais
tu fais
tu vas
il/elle/on fait
il/elle/on va
nous faisons
nous allons
vous faites
vous allez
ils/elles font
ils/elles vont

Slide 6 - Slide

Wat zijn dus de goede antwoorden van 6?

Slide 7 - Slide

De antwoorden
1. Marc nage
2. Yassin et Benoît jouent à la console
3. Ils sont à la plage
4. Les copains font du skate
5. Nous parlons sur skype
6. Je fais de la plongée

Slide 8 - Slide

Vocabulaire A

Slide 9 - Slide

Wat is geen voorbeeld van een bezittelijk voornaamwoord?
A
het
B
jullie
C
mijn
D
zijn

Slide 10 - Quiz

De opdrachten
1. Maak 5 zinnen met in ieder geval:
elk werkwoord (aller, faire, nager, jouer et parler) gebruikt.

2. Maak een verhaaltje over jouw droomvakantie, wat doe je dan? Zet het in de présent en oefen vooral met de werkwoorden op -er en aller en faire. 

Slide 11 - Slide

Voorbeeld v.d. opdrachten
1. Je fais du hockey.
Nous allons à la plage.

2. Je fais du volley. Je fais du shopping avec ma famille et je vais à la plage...............

Slide 12 - Slide

Devoirs
Faire: 
1. Maak 5 zinnen met in ieder geval:
elk werkwoord (aller, faire, nager, jouer et parler) 

2. Maak een verhaaltje over jouw droomvakantie, wat doe je dan? Zet het in de présent en oefen vooral met de werkwoorden op -er en aller en faire. 
Apprendre: vocabulaire A + B (p.40-41 wb)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide