Sociaal- emotionele ontwikkeling

• Pedagogiek
• HBO
• Studiejaar 2

In welk stadium bevinden kinderen zich in het grootste deel van de peuter- kleutertijd volgens Erikson?

1. Het stadium van basaal vertrouwen versus wantrouwen
2. Het stadium van autonomie versus schaamte
3. Het stadium van initiatief versus schuldgevoel
4. Het stadium van ijver versus minderwaardigheid

Hoe noemen we iemands identiteit of de opvattingen die hij van zichzelf als persoon heeft?

1. Zelfbeeld
2. Zelfbewustzijn
3. Individualistische oriëntatie
4. Egocentrisme

Hoe wordt in de psychoanalytische traditie het proces genoemd waarbij kinderen gelijk proberen te zijn aan de ouder van dezelfde sekse?

1. Assimilatie
2. Model-leren
3. Spiegelen
4. Identificatie

Rachid en Vanessa van 4 jaar zitten in de zandbak en bouwen samen een zandkasteel. Van welk type spel is dit een voorbeeld?

1. Functioneel spel
2. Parallel spel
3. Constructief spel
4. Associatief spel

Wat wordt er bedoeld met een genderbewuste opvoeding?

1. Kinderen en jongeren stimuleren om zelf te maken los van heersende genderstereotype
2. Kinderen genderschema's aanleren waarbinnen genderrelevante informatie wordt geordend
3. Non-binaire kinderen en jongeren begeleiden in het proces van geslachtsverandering
4. Het aanbieden van die materiële middelen, zoals speelgoed en kleding, die passen bij het geslacht van kinderen

Volgens Erikson heeft elke leeftijdsfase zijn specifieke levenstaak. Slaag je er niet in deze taak te volbrengen, dan kan dit een bedreiging vormen voor latere ontwikkeling. Specifiek voor het schoolkind resulteert niet slagen in:

1. Schuldgevoel
2. Minderwaardigheidsgevoel
3. Schaamte
4. Isolement

Hanneke beschouwt haar vriendinnen als meisjes die net zo zijn als zijzelf met wie ze samen dingen doet en veel
tijd doorbrengt. In welke vriendschapsfase zit zij waarschijnlijk?

1. Fase 1: vriendschap baseren op gedrag van anderen
2. Fase 2: vriendschap baseren op psychische nabijheid
3. Fase 3: vriendschap gebaseerd op vertrouwen
4. Geen van deze antwoorden is correct

Jan en Johanna zijn een tweeling van 11 jaar. Zij hebben ieder hun eigen netwerk van vrienden en vriendinnen. Welke uitspraak is waarschijnlijk waar?

1. In het netwerk van Johanna doet men relatief veel aan groepsactiviteiten
2. Er is een grote dominantie hiërarchie in het netwerk van Johanna
3. Het netwerk van Jan is groter dan dat van Johanna
4. Het netwerk van beiden bevatten ongeveer evenveel vrienden al vriendinnen

Tom vindt heel vlug dat hij ten onrecht uitgedaagd wordt door zijn leeftijdsgenoten. Hij zoekt dan ook vaak ruzie om interactie te beëindigen, zeker als hij voelt dat de andere jongen een lagere status heeft in de groep. We spreken in dit geval over:

1. De restrictieve spelstijl
2. De agressieve spelstijl
3. De disharmonische spelstijl
4. Indirecte probleemoplossing

Wat hoor NIET bij de kindertijd?

1. Kinderen vergelijken zich steeds meer met andere kinderen
2. Kinderen krijgen een steeds beter beeld van hoe ze presteren ten opzichte van bepaalde normen
3. Kinderen ontwikkelen steeds meer hun eigen normen en waarden
4. Kinderen voelen zich altijd de beste, wat ze ook doen

Welk thema bepaalt de adolescentieperiode volgens Erikson?

1. Self-disclosure
2. Identiteit vs identiteitsverwarring
3. Zelfwaardering
4. Zelfconcept

Welke term hoort hier op de stippellijn te staan?
Lien vindt dat ze na het behalen van haar bachelordiploma het beste een jaartje kan gaan reizen om erachter te komen wat ze echt wil met haar leven. Ontwikkelingspyschologisch gezien zou Lien in een ... kunnen zitten.

1. Puberteitscrisis
2. Psychosociaal moratorium
3. Adolescent egocentrisme
4. Alle drie de antwoorden zijn juist

Psychosociaal moratorium: periode waarin adolescenten zich tijdelijk onttrekken van de verantwoordelijkheden van de volwassenheid en verschillende rollen en mogelijkheden uitproberen. (p. 489)

Identity diffusion is een concept uit de theorie van Marcia over identiteitsontwikkeling. Welke omschrijving van identitiy diffusion is correct?

1. Sommige adolescenten overwegen verschillende alternatieven, maar verbinden zich nooit aan 1 specifieke identiteit
2. Na een periode van crisis waarin ze verschillende alternatieven hebben uitgeprobeerd, hebben deze adolescenten zich verbonden aan een specifieke identiteit
3. Adolescenten die zich hebben verbonden aan een identiteit, maar die geen crisisperiode hebben doorgemaakt waarin ze verschillende alternatieven hebben onderzocht
4. Tieners met deze identiteitsstatus hebben met succes onderzocht en overdacht wie ze zijn en wat ze willen doen

Tieners die door sommige groepsgenoten worden gehaat en door sommige aanbeden zijn:

1. Populair
2. Controversieel
3. Verworpen
4. Verwaarloosd

Waarom zouden adolescenten meer op hun peers terugvallen voor sociale informatie dan op hun ouders?

1. Ouders herinneren zich niet zoveel van hun adolescentiejaren
2. Ouders zijn altijd veel te kritisch ten opzichte van het gedrag en keuzes van adolescenten
3. Ouders hebben vaak geen tijd, vanwege professionele en huishoudelijke verplichtingen
4. De drang naar autonomie van adolescenten bepaald dat ouders en de meeste volwassenen voor hen geen betrouwbare bronnen van informatie zijn

Hoe goed zit jouw groepje in de fysieke ontwikkeling?

0100

Hoe goed zit jouw groepje in de cognitieve ontwikkeling?

0100

Hoe goed zit jouw groepje in de sociaal- emotionele ontwikkeling?

0100

Wat vond je van deze lessen?

😒🙁😐🙂😃