1. Mijn oma is niet geïnteresseerd in films.
2. Susie is verdwaald. Ben je niet bezorgd?
3. Ik ben niet zelfverzekerd omdat(=because) ik verlegen ben.
4. Mijn beste vrienden heten Josh en Danny.
5. Waarom(=Why) ben je volgende(=next) week niet op(=at) school?