1. Mijn beste vrienden heten Josh en Danny.
2. Zijn Mick en Alex geïnteresseerd in fotografie?
3. Waar(=Where) is dat(=that) blonde meisje? Is ze verdwaald?
4. Ik ben volgende(=next) week niet op(=at) school.
5. Hun grootouders zijn niet erg(=very) slim.