M1 Grammatica Lijdend voorwerp

Zinsdelen:
lijdend voorwerp
Welkom bij Nederlands
woensdag 25 mei 2e uur
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zinsdelen:
lijdend voorwerp
Welkom bij Nederlands
woensdag 25 mei 2e uur

Slide 1 - Slide

Je weet al
  • hoe je de persoonsvorm kunt vinden
  • hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen
  • hoe je het onderwerp kunt vinden
  • hoe je het werkwoordelijk gezegde kunt vinden

Slide 2 - Slide

Leerdoel
  • weten hoe je een lijdend voorwerp in een zin moet vinden.
  • een lijdend voorwerp in een zin kunnen vinden. 

Slide 3 - Slide

Uitleg
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / in een andere tijd zetten
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp


Voorbeeld
Hij heeft een voetbal gevonden. 
pv = heeft
wwg = heeft gevonden
ond = hij
lv = wie/wat heeft hij gevonden?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

oefening

1. Claudia   vergat   laatst   al haar   hockeyspullen.
2. Hun   verjaardagskaart   had   mij   helaas   niet   bereikt.
3. Waarom   wil   je   de  fietsen   niet   bij   het   station   stallen?
4. Ik   herinner   me   die   gebeurtenissen   nog   heel   goed.
5. Heb   je   gisteren   op   tv   de   Amerikaanse   president gezien?


 












Slide 6 - Slide

oefening
6. De   loodgieter   legde   de   stalen   buizen   in   de   keuken neer.

7. Die   Japanse   plant   is   door   de  tuinman   tegen   de garagemuur   geplant.
8. Die   film   had   ik   niet   graag   gemist.
9. Jan   wist   de   tenniswedstrijd   met    groot   gemak   te winnen.

 






Slide 7 - Slide

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 8 - Quiz

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 9 - Quiz

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 10 - Quiz

Welke vraag kun je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 11 - Open question

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Klopt dit?

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja

Slide 13 - Quiz

Ontleed onderstaande zinnen t/m lv
1. Roeland vergat vanmorgen zijn etui.
2. Gisteren won het eerste team de finale.
3. Eindelijk bouwt de gemeente een skateboardbaan.
4.Vanavond haalt Laura om 19 uur Yvonne op.
5. Wil jij je koffer even uitpakken?
6. Voor deze foto heeft Marthe een speciaal appje gebruikt
7. Geef jij iedereen een kopje thee?
8. Gisteren heeft Merel een mooie broek besteld via internet.
9. Hij draagt altijd een muts in de klas.

Slide 14 - Slide

oefenen
1. Hiba   vergat  laatst  al   haar   spullen   mee   te   nemen   naar school.
2. Mijn   oom   en   tante   stuurden   mij   een   mooie verjaardagskaart.
3. Waarom   wil   je   het   vlees   niet   bij   die   slager   kopen?
4. Ik   heb   voor   mijn   moeder   een   mooie   bos   bloemen   gekocht.





Slide 15 - Slide

oefenen
5. Heb   je   vanochtend   op   weg   naar   school   die   omgevallen   boom   gezien?

6. De   docent   legde   die   moeilijke   sommen   aan   de leerlingen   uit.
7. Vorige   week   heb   ik   een   laptop   gekocht   van   mijn verjaardagsgeld.
8. Wanneer   heb   jij   dat   spijkerjasje   besteld   via   internet.



Slide 16 - Slide

oefenen
9. Neem   je   een   half   brood   en   een   pak   melk   mee?

10. Geef   jij   alle   bezoekers   even   een   kopje   koffie?

Slide 17 - Slide

1. Die   mevrouw   gaf   gisteren   haar   hond   drie   keer   eten.
2. Vanochtend   heeft   mijn   kleine   broertje   een   grote   spin   gezien.
3. Moeten   jullie   vanavond   leren   voor   die   moeilijke   toets?
4. De   docenten   geven   vandaag   veel   complimentjes   aan   de   leerlingen.

Slide 18 - Slide

5. Wanneer   zullen   we   jou   de   boeken   teruggeven?
6. Een   bezoekje   aan    de   dierentuin   wil   ik   niet   graag   missen.
7. Gelukkig   mogen   we   tijdens   de   les   een   spannend   boek   lezen
8. Het   lieve   meisje   uit   de   tweede   klas   stelt   de   docent   heel   veel   vragen   over   de   toets.

Slide 19 - Slide