ch 5 Mon temps libre cours 13 16 06

1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Devoirs
apprendre: verbes aller + faire

   futur proche
  poser une question        
  (vraagvorm) met en zonder vraagwoord
   vraagwoorden n-f leren
faire: afmaken opdr document vraagvorm en faire





Slide 2 - Slide

correction
exercices 

Slide 3 - Slide

l'adjectif
-exercices

Slide 4 - Slide

jeu du pendue

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Ik ga op de computer spelen

Slide 9 - Open question

jij doet
wij doen

Slide 10 - Open question

zij doen
jullie doen

Slide 11 - Open question

jij gaat
wij gaan

Slide 12 - Open question

men gaat
zij gaan

Slide 13 - Open question

La fête est chez Xavier

Slide 14 - Open question

C'est le 15 août

Slide 15 - Open question

C'est mon copain

Slide 16 - Open question

parce que j'aime la pizza

Slide 17 - Open question

Zet in de futur proche, neem het onderwerp ook over:
On __ _____ (kijken)

Slide 18 - Open question

Zet in de futur proche, neem het onderwerp ook over:
Ils __ _____ (nemen)

Slide 19 - Open question

Zet in de futur proche, neem het onderwerp ook over:
Jean et Marie __ _____ (werken)

Slide 20 - Open question

Neem over en vul in:
j' __ _____ (regarder)

Slide 21 - Open question

Neem over en vul in:
elles __ _____ (danser)

Slide 22 - Open question

Vertaal, neem over en vul in:
nous __ _____ (kijken)

Slide 23 - Open question

Vertaal, neem over en vul in:
Pierre __ _____ (zingen)

Slide 24 - Open question

Nu wordt het iets lastiger. Neem grand over en zet er eventueel (een) letter(s) bij:
La maison est grand...

Slide 25 - Open question

Neem gentil over en zet er eventueel
(een) letter(s) bij:
Mes copains sont gentil...

Slide 26 - Open question

Neem gentil over en zet er eventueel
(een) letter(s) bij:
Les actrices sont mauvais...

Slide 27 - Open question

Zet het woord tussen haakjes in de goede vorm. Schrijf alleen dat woord op.
Ma soeur est _____ (petit)

Slide 28 - Open question

Zet het woord tussen haakjes in de goede vorm. Schrijf alleen dat woord op.
Les profs sont _____ (méchant)

Slide 29 - Open question

Zet het woord tussen haakjes in de goede vorm. Schrijf alleen dat woord op.
Les filles sont _____ (beau)

Slide 30 - Open question

Zet het woord tussen haakjes in de goede vorm. Schrijf alleen dat woord op.
Victor en Marc sont _____ (nouveau)

Slide 31 - Open question