HA - Week 23 - les 2 - herhalen voor toets

Welkom!

Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!

Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


Slide 1 - Slide

- Dagopening
- Overzicht maken wat je allemaal moet kennen/kunnen
- Online oefenen

Doel:
- Je weet wat je moet leren voor de toets
- Je hebt de leerstof onder de knie

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Slide

Stillezen
timer
7:30

Slide 3 - Slide


H1-H6     : Lezen
H1-H6     : Grammatica zinsdelen
H1-H5     : Grammatica woordsoorten
H5           : Spelling werkwoorden

1. Welk cijfer zou je jezelf geven voor de verschillende onderdelen?
2. Oefen online met de onderdelen voor de laagste onderdelen.
3. Stel je vragen aan de docent. 
Wat moet je kennen/kunnen?

Slide 4 - Slide

1. De trein heeft gestoomd
2. stomend rijdt de trein het perron af.

In zin 1 heeft de trein gestoomd, maar nu is de rook opgetrokken
In zin 2 is hij bezig met de actie weggaan, maar stoomt hij ook.

Dit kun je ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken:
De gestoomde trein    -   de stomende trein


Deelwoorden als bijv. naamwoord
Is deze betekenis hetzelfde?

Slide 5 - Slide

1. De trein is vertrokken
2. De trein rijdt vertrekkend het station uit. 

In zin 1, het de trein al weg
In zin 2 is hij bezig met de actie weggaan.

 
De vertrokken trein    -   de vertrekkende trein


Deelwoorden als bijv. naamwoord
voltooid deelwoord 
onvoltooid deelwoord 

Slide 6 - Slide

Deelwoorden als bijv. naamwoord
Dezelfde regels gelden hier, als bij de normale bijvoeglijk naamwoorden.

Dus, zo kort mogelijk!

Hij vergrootte de foto (pv)
Hij keek naar de vergrote foto (bn)

Slide 7 - Slide

Gisteren ...... Jacob als eerste geholpen.
word
wordt
werd
werdt

Slide 8 - Drag question

Vandaag is Jacob als eerste ...... .
behandelt
behandeld
behandeldt
behandelen

Slide 9 - Drag question

De ...... weg is eindelijk af en kan gebruikt worden.
bestraatten
bestraten
bestraatte
bestrate

Slide 10 - Drag question

....... liep het verdrietige jongetje naar zijn moeder.
huilend
huilent
huilende
gehuild

Slide 11 - Drag question

Van de... (drukken) loten, is meer dan de helft verkocht.

Slide 12 - Open question

De .... (bloeden) wond doet veel zeer

Slide 13 - Open question

De .... (er zit bloed op) broek werd niet schoon in de was.

Slide 14 - Open question

Waarom ... (beantoord pvvt) je de brief niet op tijd?

Slide 15 - Open question

De .... (beantwoorden) brief was te laat binnen bij de directie.

Slide 16 - Open question

Aan de slag - eigen leerlijn
 Maken leerlijn:
- Hoofdstuk 5 - spelling ww - deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord.

Klaar?
- Extra oefenen/trainen werkwoorden


Wanneer:
7 minuten. 

TIP:
- Weet je alle vormen van het werkwoord niet meer?
-> zoek eerst de persoonsvorm en kijk dan goed hoe de zin in elkaar zit.
timer
7:00

Slide 17 - Slide

Wat:
SO werkwoorden op papier

Hoe:
1. Je maakt hem eerst voor jezelf.  (10 minuten)
2. Daarna vergelijk je jouw antwoorden met die van de buren (je werkt samen met de leerlingen waarbij je aan tafel zit.) (10 minuten)
3. Tot slot maak je één ultiem antwoord van jullie antwoorden. Deze lever je (met jullie naam/namen) in. 
4. Deze gezamenlijke versie wordt nagekeken. (einde les)




10 halen voor SO
timer
10:00

Slide 18 - Slide

Bespreken SO

Slide 19 - Slide

1 Welke bewering is juist?
A Een bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een voltooid deelwoord schrijf je zo lang mogelijk.
B Een bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een voltooid deelwoord
eindigt altijd op -dde.
C Een bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een voltooid deelwoord
dat eindigt op -en verandert niet.

Bespreken SO

Slide 20 - Slide

2. het gelezen tijdschrift (vd)
3. het gewitte plafond (vd)
4. de strompelende speler (od)
5. de beantwoorde (vd)
6. de verbrede stoep (vd)
7. de gebakken aardappels (vd)
8. de gekeusde vinger (vd)
9. het applaudiserende publiek (od) 
Bespreken SO

Slide 21 - Slide

10. gemiste kans = missen
11. gelopen afstand = lopen
12. mijn reddende engel = redden
13. gerestaureerde molen = restaureren
Bespreken SO

Slide 22 - Slide

14. a De kunstenaar verlichtte delen van het....
14. b De door de kunstenaar verlichte delen van het....

Bij a moet het met dubbel t, want daar is het de pvvt (=stam +te)
Bij b is het het bijvoegelijk naamwoord, dus moet het zo kort mogelijk. 
Bespreken SO

Slide 23 - Slide

Schrijf de volgende werkwoorden juist op, gebruik zo mogelijk de tegenwoordige tijd. 

15
In het dorp loopt Lieke rechtstreeks naar de gesloten bibliotheek
16 Daar heeft ze een kwartier gewacht, waarna de medewerkster de deur voor haar opent/opende.
17 In de tussentijd heeft Lieke gebeld met haar geadopteerde zus.
18 Maar helaas beantwoordde die haar telefoon niet, daardoor wist Lieke niet welk boek ze voor haar moet meenemen.
19 Het door haar gekozen boek wordt door de medewerkster opgeschreven
20 Lieke probeert het in haar uitpuilende tas te stoppen, iets dat helaas niet gelukt is.

Bespreken SO

Slide 24 - Slide

Totaal 34 punten.

havo:                                                                 vwo: 


Bespreken SO  norm:

Slide 25 - Slide

1. De trein is vertrokken
2. De trein rijdt vertrekkend het station uit. 

In zin 1, het de trein al weg
In zin 2 is hij bezig met de actie weggaan.


VD/OD als bijv. naamwoord

Slide 26 - Slide

Van de functie van een stukje van zin 

naar 

de benaming van elk individueel woord
Grammatica woordsoorten

Slide 27 - Slide

woordsoorten - Wat is een voorzetsel?
Plaats
Voorbeeld voorzetsels plaats
Aan, te (Barneveld), voor, achter, naast, op, onder, tussen, etc.

Slide 28 - Slide

Wat is een voorzetsel?
Tijd
Voorbeeld voorzetsels tijd
tijdens, terwijl, gedurende

Slide 29 - Slide

Wat is een voorzetsel?
Voorbeeld voorzetsels reden/oorzaak
vanwege, door
Voorbeeld vaste combinaties
IN combinatie MET 

Slide 30 - Slide

Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 31 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 32 - Quiz

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 33 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ben jij bang ... spinnen?
op
achter
voor
bij
tegen
aan

Slide 34 - Drag question

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Na schooltijd fiets ik langs de bakker.

Slide 35 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
Zij twijfelen ... zijn eerlijkheid.

Slide 36 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
Wij zorgen ... de taart.

Slide 37 - Open question

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

Mijn vader zit te vissen, want hij mag niet naar zijn werk.

Slide 38 - Open question

Maak een zin met 2 voorzetsels.

Slide 39 - Open question

Aan de slag - eigen leerlijn
1. Maken leerlijn:
- Hoofdstuk 5 - grammatica woordsoorten - voorzetsel


Wanneer:
Vandaag en morgen.

TIP:
- Weet je alle woordsoorten niet meer? -> maak een overzicht voor jezelf met alle woordsoorten van H1 t/m H5 (met uitleg en voorbeelden)

Slide 40 - Slide

Die, deze (als je naar een de woord verwijst)
dit, dat (als je naar een het woord verwijst)
Zulke, dergelijke, zo'n, dezelfde, hetzelfde

Deze woorden gebruik je alleen als je iets aan kan wijzen.  Verwijzen is weer iets anders!
1.  die jongens lopen wel op straat  (aanwijzend vnw)
2. de jongens die wel op straat lopen  (geen aanw. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 41 - Slide

Wie, wat, welke, wat voor een (alleen die vier)

- Ze staan altijd in een vraag
- Het antwoord op die vraag is  altijd een ding of persoon.  (geen plaats  of tijd)

1. Wie was er vandaag op tijd? = Luuk! = vr. vnw
2. Ik weet niet wie er vandaag was.  = geen vr.vnw
Vragend voornaamwoord

Slide 42 - Slide