WERKWOORDSPELLING

WERKWOORDSPELLING
Toets

1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3,4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

WERKWOORDSPELLING
Toets

Slide 1 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 2 - Open question

Moet je de persoonsvorm spellen en moet de zin in de tegenwoordige tijd, dan:


ik = ik-vorm
jij/hij/zij = ik-vorm + t
wij/jullie/zij = hele werkwoord







Slide 3 - Slide

Ik ........... (vieren) mijn verjaardag in september
A
vier
B
viert
C
vierd
D
vierdt

Slide 4 - Quiz

Janneke ......... (worden) volgende week 16 jaar.
A
word
B
wort
C
wordt

Slide 5 - Quiz

(Lopen) ________ jij naar de supermarkt?
A
Loopt
B
Lopen
C
Loop
D
Liep

Slide 6 - Quiz

Ik (VINDEN- tt) je leuk
Hij (VINDEN - tt) je leuk
Wij (VINDEN - tt) je leuk
A
Ik vind je leuk Hij vind je leuk Wij vinden je leuk
B
Ik vindt je leuk Hij vindt je leuk Wij vindt je leuk
C
Ik vind je leuk Hij vindt je leuk Wij vinden je leuk
D
Ik vinden je leuk Hij vind je leuk Wij vinden je leuk

Slide 7 - Quiz

Als je van muziek ... (houden, tt), dan ... (vinden, tt) je een muziekchallenge vast leuk.
A
houdt, vindt
B
houdt, vind
C
houd, vindt
D
houd, vind

Slide 8 - Quiz

ik crash (tt)
hij … (tt)
A
crasht
B
crashd
C
crashet
D
crashed

Slide 9 - Quiz

Verleden tijd
Is het woord dat je moet spellen de persoonsvorm van een sterk werkwoord?

Dan schrijf je gewoon op wat je hoort:
lopen - liepen
kijken - keken
eten - aten

Slide 10 - Slide

Verleden tijd
Is het woord dat je moet spellen de persoonsvorm van een zwak werkwoord?

Dan is het de ik-vorm + de(n) of  te(n)
beantwoord --> beantwoordde
leef --> leefde
schop --> schopte



Slide 11 - Slide

Wanneer de(n) en wanneer te(n)
Hij ...[geloven] niets van jouw verhaal.
langer maken en bij twijfel 't sexy fokschap gebruiken

hele werkwoord = geloven
ik-vorm = geloof
stam = gelov
Zit de laatste letter van de stam in 't sexy fokschaap?
Dan gebruik je te(n)


Slide 12 - Slide

Hij .....[branden] zijn billen aan de kachel. (v.t.)

Slide 13 - Open question

VT:Mijn moeder ... (vinden) dat ik was ... (veranderen)
A
vond verandert
B
vondt verandert
C
vondt veranderd
D
vond veranderd

Slide 14 - Quiz

Engelse werkwoorden -vt
Hij ...(racen-vt)gisteren in Zandvoort.
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 15 - Quiz

Hij ..... (verwachten, vt) niet dat zijn vriend hem ... (uitlachen, vt)
A
verwachte, uitlachte
B
verwachtte, uitlachtte
C
verwachtte, uitlachte
D
verwachte, uitlachtte

Slide 16 - Quiz

Ik (testen vt)
A
teste
B
testen
C
testte
D
testten

Slide 17 - Quiz

In de winkel .... [passen] Jessica een nieuwe broek. (v.t.)

Slide 18 - Open question

Michael en José ..... [missen] de bus naar school. (v.t.)

Slide 19 - Open question

Het .... [misten] zo erg dat we de huizen niet zagen. (v.t.)

Slide 20 - Open question

moeilijke werkwoorden vt
Iedereen (willen) graag het rapport ontvangen.
A
wilden
B
wouden
C
wilde
D
wou

Slide 21 - Quiz

Welk werkwoord (vt) is verkeerd geschreven?
A
spoelde
B
voetbalde
C
wachtte
D
veegte

Slide 22 - Quiz

Sleep het werkwoord naar de bijbehorende werkwoordsvorm.
persoonsvorm tt hij-vorm
persoonsvorm tt wij-vorm
persoonsvorm vt enkelvoud
persoonsvorm vt meervoud
vertelt
pestten
zou
pesten

Slide 23 - Drag question

Voltooid deelwoord
Gebruik het sexy fokschaap

Hij gelooft mij nooit.
Hij heeft mij nooit geloofd.

Want --> geloven - gelov
v zit niet in het sexy fokschaap, dus d

Slide 24 - Slide

Ik heb gisteren buiten ......
A
gespeelt
B
gespeeldt
C
gespeeld

Slide 25 - Quiz

Schrijf een zin van 5 woorden in de vvt

Slide 26 - Open question

Ik ....... de muur Lila .........
(VVT: hebben, verven)

Slide 27 - Open question

werkwoordspelling VD
A
hij heeft de boel belazerd
B
hij heeft de boel belazert

Slide 28 - Quiz

Wat ... (gebeuren, vd) is, is ... (gebeuren, vd).
A
gebeurt, gebeurd
B
gebeurd, gebeurt
C
gebeurt, gebeurt
D
gebeurd, gebeurd

Slide 29 - Quiz

vd oversteken
A
geoversteekt
B
geoverstoken
C
overgesteekt
D
overgestoken

Slide 30 - Quiz

vd roerbakken
A
roergebakken
B
geroerbakt
C
roergebakt

Slide 31 - Quiz

Heb jij jouw kamer al .....
A
opgeruimt
B
opgeruimdt
C
opgeruimd

Slide 32 - Quiz

Wij hebben onze vakantie vorige week .....
A
geboekt
B
geboekdt
C
geboekd

Slide 33 - Quiz

Onderweg naar school ben ik .....
A
verdwaalt
B
verdwaaldt
C
verdwaald

Slide 34 - Quiz

Tegenwoordige tijd
 VT Zwakke werkwoorden
VT sterke werkwoorden
loopt
liepen
redde
redden
stond
pakten
wordt
werd
pakken

Slide 35 - Drag question

hele
werkwoord
Ik- werkwoord vt
voltooid deelwoord
ontzien
gedronken
lopen
liep
koken
kook
snoepte
gekookt
snoepen
vallen
gelopen
gevallen
viel
gesnoept

Slide 36 - Drag question


Kies de juiste spelling.

Het is de tweede keer, dat dit [gebeuren].


A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 37 - Quiz

Welke spelling is juist?

... jij ook zo moe van spelling?
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 38 - Quiz

Welke spelling is juist?

Volgens mij ... je broer moe van spelling.
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 39 - Quiz


Kies de juiste spelling.

Het heeft het [beloven]. v.d.


A
beloofd
B
belooft

Slide 40 - Quiz

Julia ______ heus niet de beslissing van de scheidsrechter. (beïnvloeden)

Slide 41 - Open question

Mijn moeder _________ deze man als vrij rustig. (omschrijven)

Slide 42 - Open question

De lamp _______ de hele nacht.
(branden)

Slide 43 - Open question

Dat eigenwijze joch _______ toe te geven dat hij een foutje heeft gemaakt. (weigeren)

Slide 44 - Open question

Hoe vond je de toets gaan? Ben je tevreden, of moet je nog iets meer leren?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll