Les 3 week 48 brugklas

Mevrouw Hogenboom
1 / 35
next
Slide 1: Slide
SpaansBasisschoolMiddelbare schoolhavoGroep 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Mevrouw Hogenboom

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
Hoy es lunes
PW1 weging 20% duur 60 min
Jezelf kunnen voorstellen (schriftelijk) 
Me llamo...
Tengo....años
Soy...Vivo en...
Me gusta, etc. Zoals je geoefend hebt in het boekje blz. 25
-woordenschat Thema 1 presentarse weten om te kunnen schrijven en toepassen blz.79,80 en81. En zinnetjes van blz. 11.
Persoonlijk voornaamwoorden weten in het Spaans blz.18
Dialoog zoals blz.15 
Vragen en antwoorden zoals in blz. 13
Het werkwoord SER weten / kunnen vervoegen en toepassen.



Slide 2 - Slide

¿Cómo te sientes?

Triste              Mas o menos                   Contento                 Bravo                         

Slide 3 - Slide

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Hoy es _______, ____________ de__________

Slide 4 - Slide

Proefwerk
Week 50/51? Hoofdstuk 1

over 2/3 weken

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Begroeten
Afscheid nemen
Voorstellen
Welke  zinnetjes horen bij begroeten, afscheid nemen en voorstellen?
Hola, ¿Cómo estás?
Yo soy
Yo me llamo
Hasta luego
Hasta mañana
Él/Ella es
Adiós
Buenos días
Buenas tardes

Slide 7 - Drag question

a presentarte 1 - ¿Cómo te llamas? ¿Cuántos años tienes? ¿Qué nacionalidad tienes?

Slide 8 - Open question

We gaan 15 minuten oefenen met de woordenschat via blooket.

timer
10:00

Slide 9 - Slide

Wat is juist wanneer je je leeftijd zegt:
A
Tengo 14 años
B
Soy 14 años

Slide 10 - Quiz

Vocabulario:
Wat is de juiste vertaling van: 'de leeftijd'?
A
el ambiente
B
la edad
C
la carne
D
saludar

Slide 11 - Quiz

Hoe zeg je:
'Ik weet het niet'
A
No sé
B
No lo sé
C
No lo sabe
D
No lo sabemos

Slide 12 - Quiz

ik spreek ...
A
me llamo ...
B
soy de ...
C
vivo en ...
D
hablo ...

Slide 13 - Quiz

Ik begrijp het niet
A
¿En qué página está?
B
¿Tiene las notas?
C
Escribalo por favor
D
No lo entiendo

Slide 14 - Quiz

Persoonlijke voornaamwoorden blz 18
ik
yo
jij
hij - zij - u
él - ella - usted
wij
nosotros/-as
jullie
vosotros/-as
zij meervoud - u meervoud
ellos - ellas - ustedes

Slide 15 - Slide

Verbind de persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans met de juiste vertaling in het Nederlands
Ik
jij
Jullie
Wij
Hij/ zij/ u
Zij meervoud / u meervoud
Yo
Él / ella/ usted
Nosotros/ nosotras
Vosotros/ vosotras
Ellos / ellas/ ustedes

Slide 16 - Drag question

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort erbij:
Paco y yo
A
vosotros/as
B
C
yo
D
nosotros/as

Slide 17 - Quiz

Het juiste persoonlijke voornaamwoord voor:
La señora García
A
ustedes
B
usted
C
el
D
vosotros

Slide 18 - Quiz

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?
A
rojo, azul y amarillo
B
arriba, debajo, al lado
C
yo, usted, nosotros
D
bien, mal, terrible

Slide 19 - Quiz

Het juiste persoonlijke voornaamwoord voor: Pedro
A
yo
B
él
C
ella
D

Slide 20 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort erbij?
Anna y Angelica
A
ellos
B
ellas
C
ella
D
ello

Slide 21 - Quiz

FRASES CLAVE
¿Cómo te llamas?
¿Eres español?
¿Qué tal?
¿Hablas español?
Muy bien
No, soy holandés / holandesa
No, hablo holandés
Me llamo Bart

Slide 22 - Drag question

piscina
Me llamo
Hablo
Hablas
¡Hola! ................Marta.
Yo..................español y holandés.
Los sábados voy a la ....................
María ¿Tú ...........holandés?

Slide 23 - Drag question

 El verbo ser = zijn

Slide 24 - Slide

Ellos (ser)
A
eres
B
sois
C
se
D
son

Slide 25 - Quiz

ser, tú
A
es
B
eres
C
sois
D
soy

Slide 26 - Quiz

¿Qué significa 'ser'?

Wat betekent 'ser'?
A
is
B
zijn
C
heeft
D
hebben

Slide 27 - Quiz

ser, vosotros
A
sois
B
somos

Slide 28 - Quiz

Vul de juiste vorm van SER in.
Yo.....................(ser)estudiante.
A
eres
B
soy
C
somos
D
son

Slide 29 - Quiz

ser, Paco
A
eres
B
es

Slide 30 - Quiz

Ser: Zijn
Ser: Zijn
Sleep de persoonsvorm maar de juiste werkwoordsvorm van SER.
yo
él, ella, usted
 nosotros
vosotros
ellos, ustedes
soy
 eres
 es
 somos
sois
son

Slide 31 - Drag question

¡Hola! yo __________(ser) Francis. 
Él ___________ (ser) español. 
Ellos  _______________(ser) amigos. 
¿De dónde ___________ (ser) tú?
Nosotros _____ (ser) de Barcelona.
soy
es
son
eres
somos

Slide 32 - Drag question

Zet de juiste vervoeging van SER in de zinnen.
Amy y Sam _____ (Ser) mis alumnas.
Charissa y yo______(Ser) amigas.
Tú________ (Ser) una persona única.
Yo _______ (Ser) holandés y vivo en Apeldoorn.
Emmy y tú _____(Ser) holandesas.
son
somos
eres
soy
sois 

Slide 33 - Drag question

FIN DE LA CLASE

Slide 34 - Slide

Ik heb nu het idee dat ik alles weet voor het proefwerk!
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll