Toets Module 1

Een voorbeeld van een persoonlijke relatie is
A
jouw mentor
B
jouw wiskunde docent
C
jouw vriendin
D
jouw tandarts
1 / 39
next
Slide 1: Quiz
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Een voorbeeld van een persoonlijke relatie is
A
jouw mentor
B
jouw wiskunde docent
C
jouw vriendin
D
jouw tandarts

Slide 1 - Quiz

Wat zijn organen
A
Delen van het lichaam met een bepaalde taak
B
Mensen en dieren
C
Een onderdeel van je oor
D
Een torso

Slide 2 - Quiz

Breekt vooral giftige stoffen af
Dient vooral om ingedikt voedsel op te slaan
Haalt water uit het verteerde voedsel
Hierdoor wordt lucht naar de longen vervoert
Maakt urine
LEVER
NIEREN
LONGEN
DIKKE DARM
MAAG

Slide 3 - Drag question

Organen die samenwerken noem je een:
A
weefsel
B
organenstelsel
C
skelet
D
cellen

Slide 4 - Quiz

Het ademhalingsstelsel bestaat uit...
A
De mond en longen
B
De mond, neus, luchtpijp en longen
C
Alleen de longen en de neus
D
De mond, luchtpijp, longen, neus en lever

Slide 5 - Quiz

De darmen horen bij het...
A
Ademhalingsstelsel
B
Skelet
C
Uitscheidingsstelsel
D
Verteringstelsel

Slide 6 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Bijna alle organen zijn opgebouwd uit cellen
B
Alle cellen zien er hetzelfde uit
C
Cellen kun je met het blote oog zien
D
Het celmembraan is een vlies om de cel

Slide 7 - Quiz

Je lichaam bestaat uit cellen. Uit welke 3 onderdelen is een cel opgebouwd?
A
Celkern, zenuwen, celmembraan
B
Celkern, cytomembraan, celplasma
C
Celkern, cytoplasma, celmembraan

Slide 8 - Quiz

Dit deel regelt alles wat er in de cel gebeurt.
Stroperige vloeistof met water en opgeloste stoffen
Dun vlies: Dit deel regelt welke stoffen de cel in- en uitgaan.
celmembraan
celkern
cytoplasma

Slide 9 - Drag question


Welke faseovergang zie je in het plaatje?
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Sublimeren
D
Koken

Slide 10 - Quiz

De waterdeeltjes in de lucht die van de waterkoker afkomen, is water in de...
A
Gasfase
B
Vloeibare fase
C
Vaste fase

Slide 11 - Quiz

Een mengsel van suiker en water is een (1) en een mengsel van olie en water is een (2).
A
1 = suspensie 2 = emulsie
B
1 = oplossing 2 = nevel
C
1 = oplossing 2 = emulsie
D
1 = nevel 2 = oplossing

Slide 12 - Quiz

Wat is een zuivere stof
A
Water
B
Limonade

Slide 13 - Quiz

Een suspensie is
A
Helder
B
Troebel

Slide 14 - Quiz

Wanneer je een vloeistof niet goed in een andere vloeistof kan oplossen noem je dit een:
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Emulsie

Slide 15 - Quiz

Als een vloeistof helder is dan noem je dit een:
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Emulsie

Slide 16 - Quiz

Een vaste stof die niet is oplost in een vloeistof
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Emulsie

Slide 17 - Quiz

Welk mengsel?
A
oplossing
B
suspensie
C
emulsie

Slide 18 - Quiz

Welk mengsel?
A
oplossing
B
suspensie
C
emulsie

Slide 19 - Quiz

Een suspensie is .....
A
Helder
B
Troebel

Slide 20 - Quiz

Een oplossing is ....
A
Helder
B
Troebel

Slide 21 - Quiz

Een blijvende emulsie is een mengsel van..
A
Water en zout
B
water, olie en emulgator
C
Olie en bezine
D
water en olie

Slide 22 - Quiz

Alle metalen zijn ZWAAR
A
Juist
B
Niet juist

Slide 23 - Quiz

spa rood is een .....
A
suspensie
B
emulsie
C
oplossing
D
nevel

Slide 24 - Quiz

Waarom is een vliegtuig van ALUMINIUM gemaakt?
A
Omdat het duur is
B
Omdat het licht is
C
Omdat het glanzend is
D
Omdat het buigbaar is

Slide 25 - Quiz

Is dit een verbale of non-verbale communicatie?
A
verbale communicatie
B
non-verbale communicatie

Slide 26 - Quiz

Rolf is 15 jaar en brengt wekelijks folders rond. Een motief voor dit werk kan zijn:
A
Met collega's werken
B
tijdsbesteding
C
geld verdienen

Slide 27 - Quiz

Jan is gepensioneerd en mist zijn werk als postbode. het arbeidsmotief voor hem zou zijn:
A
Met collega's werken
B
tijdsbesteding
C
geld verdienen

Slide 28 - Quiz

1.Tijdsbesteding is de manier waarop je je tijd doorbrengt.
2. Dagindeling is het invullen van de dag met leuke dingen.
A
1= waar 2= niet waar
B
1 en 2 zijn beide niet waar
C
1 en 2 zijn beide waar
D
1= niet waar 2= waar

Slide 29 - Quiz

Huiswerk planning
1.Zorg voor goede afwisseling tussen leer- en maakwerk.
2. Begin met leren op de dag voor een toets.
A
1 en 2 beide waar
B
1 en 2 beide niet waar
C
1= niet waar 2= waar
D
1= waar 2= niet waar

Slide 30 - Quiz

Als een organisme geen levensverschijnselen meer vertoont, noemen we dat:
A
Dood
B
Levend
C
Levenloos

Slide 31 - Quiz


A
levend
B
dood
C
levenloos

Slide 32 - Quiz


A
DOOD
B
LEVEND
C
LEVENLOOS

Slide 33 - Quiz


A
levend
B
dood
C
levenloos

Slide 34 - Quiz


Elk levend wezen vertoont levensverschijnselen
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 35 - Quiz

Een organisme dat geen levensverschijnselen meer vertoont is...
A
Dood
B
Levend
C
Levenloos

Slide 36 - Quiz


A
DOOD
B
LEVEND
C
LEVENLOOS

Slide 37 - Quiz

Moleculen willen het meest bewegen in de...
A
Vloeibare fase
B
Gasfase
C
Vaste fase

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Slide